1 Stichting Vuurwerkdealers Nederlands Consumentenvuurwerkte Eemnes,
2. [eisende partij sub 2] te [plaats 1] ,
3. [eisende partij sub 3], handelend onder de naam [handelsnaam eisende partij sub 3] te [plaats 2] ,
4. [eisende partij sub 4], handelend onder de naam [handelsnaam eisende partij sub 4] te [plaats 3] ,
5. [eisende partij sub 5], handelend onder de naam [handelsnaam eisende partij sub 5] te [plaats 4] (Gelderland),
6. [eisende partij sub 6] te [plaats 5] ,
7. [eisende partij sub 7], handelend onder de naam [handelsnaam eisende partij sub 7] te [plaats 6] ,
8. [eisende partij sub 8] handelend onder de naam [handelsnaam eisende partij sub 8] te [plaats 7] ,
9. [eisende partij sub 9] . te [plaats 8] ,
10. [eisende partij sub 10] te [plaats 9] ,
11. [eisende partij sub 11] te [plaats 10] ,
eisers,
advocaten mrs. A.J.F. de Jager en V.M. IJzerman te Amsterdam,
DE STAAT DER NEDERLANDEN, meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. K. Teuben en J.S. Procee te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Stichting c.s.’ en ‘de Staat’. Eiseres sub 1 zal hierna afzonderlijk worden aangeduid als ‘de Stichting’.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Staat overgelegde producties;
- de op 3 december 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
De in de kort voorafgaand aan de zitting door de Stichting c.s. overgelegde productie 7 genoemde partijen kunnen niet worden aangemerkt als eisers in deze procedure. De voorzieningenrechter gaat er wel van uit dat zij belang hebben bij de uitkomst van deze procedure.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Stichting heeft kort gezegd ten doel het vertegenwoordigen en behartigen van de belangen van in Nederland gevestigde vuurwerkdealers, die Nederlands consumentenvuurwerk verkopen. De andere eisers zijn vuurwerkdealers/winkeliers.
2.2.
Bij brief van 31 januari 2020 heeft de Minister voor Milieu en Wonen aan de Tweede Kamer aangekondigd voor de jaarwisseling 2020-2021 als consumentenvuurwerk te verbieden: zwaar vuurwerk (categorie F3), single shots (ook categorie F2), knalvuurwerk en vuurpijlen. De betreffende regeling (Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 4 september 2020, nr. IENW/BSK-2020/162203 tot wijziging van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk in verband met het niet langer als consumentenvuurwerk aanwijzen van enkele typen vuurwerk) is op 7 september 2020 gepubliceerd in de Staatscourant.
2.3.
De Staat heeft sinds maart 2020 diverse verregaande maatregelen genomen ter bestrijding en indamming van COVID-19 in Nederland.
2.4.
Op 13 november 2020 heeft het kabinet besloten om, in relatie tot COVID-19 en het beslag op de zorgcapaciteit, te komen tot een eenmalig en tijdelijk vuurwerkverbod voor eindejaarsvuurwerk tijdens de komende jaarwisseling, hetgeen betekent dat eenmalig het verkopen en afsteken van eindejaarsvuurwerk tijdens oud en nieuw is verboden (hierna: het vuurwerkverbod). In de brief waarin het kabinetsbesluit is neergelegd staat onder meer vermeld wat de tegemoetkoming voor de branche behelst, dat het tijdelijk vuurwerkverbod juridisch geregeld wordt met een grondslag in de Tijdelijke wet COVID-19 en vormgegeven in het Vuurwerkbesluit en dat het streven is dat de regelgeving uiterlijk 15 december 2020 is aangepast.
3 Het geschil
3.1.
De Stichting c.s. vorderen, na wijziging van eis ter zitting, zakelijk weergegeven:
primair: de Staat te gebieden al het nodige in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat het onmiddellijk (weer) zal zijn toegestaan F2 vuurwerk te verkopen, te vervoeren en af te steken;
subsidiair: de Staat te gebieden om ommegaand in overleg te treden met de Stichting c.s. en binnen zeven dagen na heden een concrete en adequate compensatieregeling vast te stellen toegespitst op de Stichting c.s., althans de winkeliers, en wel zodanig dat die regeling de Stichting c.s., althans de winkeliers, in deze volledig schadeloos stelt en voor het geval die regeling er niet is, althans onvoldoende recht doet aan de positie van de Stichting c.s., de primaire vordering toe te wijzen en het vuurwerkverbod op te heffen;
meer subsidiair: een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden voorkomt;
met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten op de wijze zoals in de dagvaarding vermeld.
3.2.
Daartoe voeren de Stichting c.s. – samengevat – het volgende aan. Na de wijziging van het Vuurwerkbesluit eerder dit jaar, waarop de Stichting c.s. zich hebben kunnen voorbereiden, kwam het vuurwerkverbod volledig onverwacht en op een zodanig moment dat de Stichting c.s. zich daar totaal niet op hebben kunnen voorbereiden. Het is rauwelijks en zonder deugdelijke onderbouwing tot stand gekomen. Er is sprake van een onzorgvuldig, willekeurig en politiek gemotiveerd besluit, dat leidt tot grote problemen bij (de leden van) de Stichting c.s.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4 De beoordeling van het geschil
4.1.
De Stichting c.s. komen op tegen de voorgenomen wijziging van het Vuurwerkbesluit. Gelet op het feit dat het hier aanpassing van wetgeving betreft en gelet op de positie van de rechter in het staatsbestel, zal de rechter bij de beoordeling van de betreffende wijziging van het Vuurwerkbesluit, zeker in kort geding, de nodige terughoudendheid moeten betrachten. Voor het (op voorhand) buiten toepassing verklaren van het besluit, waartoe de primaire vordering van de Stichting c.s. feitelijk strekt, is in dit kort geding slechts plaats indien de voorgenomen wijziging onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met wetten in formele zin, een ieder verbindende bepalingen van verdragen, besluiten van volkenrechtelijke organisaties en/of algemene rechtsbeginselen. Van onmiskenbare onverbindendheid is sprake indien die onverbindendheid buiten redelijke twijfel staat; slechts dan is het verantwoord in kort geding een regeling te treffen zoals gevorderd.
4.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de Stichting c.s. met hun stellingen als vermeld onder 3.2 hebben willen betogen dat bij de voorgenomen wijziging van het Vuurwerkbesluit er (onmiskenbaar) sprake is van strijd met algemene rechtsbeginselen. Dat zou dan met name het geval zijn vanwege het moment van de afkondiging van het besluit, zijnde zeer kort vóór de komende jaarwisseling en zeer kort ná de wijziging van het Vuurwerkbesluit eerder dit jaar, waarin bepaalde typen vuurwerk al als consumentenvuurwerk zijn verboden. Dit maakt het besluit volgens de Stichting c.s. onzorgvuldig, nu de winkeliers hierdoor zijn overvallen en zich hier niet op hebben kunnen voorbereiden.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van groot belang is dat het besluit – dat onbetwist zeer ingrijpend is voor de Stichting c.s. – niet is genomen in een “normale” situatie, maar in een periode waarin de verspreiding van het coronavirus heeft geleid tot een acute crisissituatie in Nederland. De Staat heeft in dergelijke situaties een grote mate van (beleids)vrijheid bij het nemen van maatregelen door middel van de inzet van bestuurlijke en juridische middelen. Er is geen plaats voor een eigen, “volle” afweging door de burgerlijke rechter. Zo heeft de rechter niet de taak om naar eigen inzicht belangen te wegen. Alleen als evident is dat de Staat onjuiste keuzes maakt en de Staat aldus niet in redelijkheid voor het gevoerde beleid heeft kunnen kiezen, is plaats voor rechterlijk ingrijpen.
4.4.
De Staat heeft tegenover het betoog van de Stichting c.s. gemotiveerd gesteld dat en uitvoerig toegelicht waarom juist vanwege die crisissituatie het vuurwerkverbod nodig is en het voorgenomen besluit met het oog daarop voldoet aan de vereisten die hieraan gesteld kunnen worden. In de kern komt het betoog van de Staat erop neer dat hij met het verbod allereerst wil voorkomen dat het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling leidt tot veel en ernstig letsel, waardoor de door de behandeling van COVID-19 patiënten al overbelaste zorginstellingen verder worden belast en tijdige en adequate zorgverlening voor alle acute patiënten mogelijk in het gedrang komt. Verder wil de Staat met het vuurwerkverbod voorkomen dat het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling veel en ernstige overlast veroorzaakt waardoor de diensten die belast zijn met het handhaven van de openbare orde zwaar worden belast en de handhaving van de coronamaatregelen in de publieke ruimte niet kan worden gegarandeerd. Ook wil de Staat voorkomen dat het afsteken van vuurwerk er tijdens de jaarwisseling toe leidt dat mensen massaal naar buiten gaan, waarbij het risico groot is dat de voorgeschreven onderlinge afstand niet (voldoende) wordt bewaard. De Staat verwacht dat het vuurwerkverbod in aanzienlijke mate zal bijdragen aan voormelde doelen, ook indien dit wordt bezien ten opzichte van het huidige (en dus onlangs gewijzigde) Vuurwerkbesluit.
4.5.
Dit betoog komt de voorzieningenrechter zonder meer begrijpelijk voor. Feit van algemene bekendheid is immers dat het afsteken van vuurwerk kijkers aantrekt en daarmee gebeurt wat de Staat beoogt met het verbod te voorkomen: samenscholing van groepen personen met de daarbij behorende risico’s op Covid-19 verspreiding, vuurwerkongevallen en openbare ordeverstoringen. Indien daar acht op wordt geslagen kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de Staat daarmee evident onjuiste keuzes maakt en/of in redelijkheid niet voor dat beleid heeft kunnen kiezen.
4.6.
Voor zover de Stichting c.s. menen dat de Staat het verbod, als dat daadwerkelijk verband houdt met de ontstane crisissituatie, al (veel) eerder had kunnen en moeten nemen, volgt de voorzieningenrechter de Stichting c.s. daar niet in. De Staat heeft terecht opgemerkt dat hij niet eerder, en zeker niet afgelopen maart al, kon voorspellen hoe de pandemie zich zou ontwikkelen en hoe de situatie op dit moment zou zijn en welke maatregelen nu noodzakelijk zijn. Dat klemt te meer daar in de zomer een afname te zien was, die de hoop heeft doen leven dat een tweede golf mogelijk zou uitblijven. Pas in de loop van het najaar is gebleken dat die hoop helaas onterecht is gebleken.
4.7.
Dat de Stichting c.s. andere verwachtingen hebben van (de gevolgen van) het vuurwerkverbod dan de Staat, waarbij door de Stichting c.s. met name is gewezen op het risico van illegaal vuurwerk, kan het vorenstaande niet anders maken. De Staat deelt die verwachtingen niet en heeft ook toegelicht waarom niet. Daarbij heeft de Staat er onder meer op gewezen dat de politie verwacht dat de handhaving eenvoudiger wordt, omdat als er vuurwerk wordt afgestoken niet nagegaan hoeft te worden of dit legaal of illegaal vuurwerk betreft. Daarnaast verwacht de Staat dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse samenleving zich aan het vuurwerkverbod zal houden en geen illegaal vuurwerk zal gaan afsteken. In dat kader is er ook op gewezen dat in de politiek en de samenleving voldoende draagvlak is voor de maatregel. Alhoewel niet uit te sluiten valt dat ook enkele van de door de Stichting c.s. genoemde negatieve gevolgen zich zullen voordoen, kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat het verbod een ander resultaat zal hebben dan wat de Staat daarvan verwacht, laat staan dat de Staat de maatregel daarom achterwege zou moeten laten.
4.8.
De Stichting c.s. hebben voorts veel aandacht gevraagd voor de compensatiemaatregelen. Die zijn naar hun oordeel niet voldoende concreet en adequaat, met name omdat deze niet zijn toegespitst op winkeliers die vuurwerk verkopen en dus geen uitkomst bieden voor hun specifieke problemen. De Stichting c.s. hebben de situatie van de winkeliers uitvoerig toegelicht en daarbij met name aandacht gevraagd voor het probleem van voorfinanciering en liquiditeit. Ook hebben zij toegelicht waarom de regeling waarmee tegemoet worden gekomen aan de vaste lasten geen oplossing biedt voor het enorme omzetverlies dat wordt geleden.
4.9.
De Staat heeft hiertegenover gewezen op de verschillende (generieke) maatregelen die er zijn, waar de winkeliers een beroep op kunnen doen. Die zijn verschillend van aard en kunnen (in ieder geval deels) ook een oplossing bieden voor de door de Stichting c.s. geschetste problemen waar de winkeliers tegenaan lopen. Het betreft de Tegemoetkoming Vaste Lasten, de tijdelijke noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid en mogelijk de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers. Maar ook de verschillende regelingen waarbij de overheid garant kan staan voor bijvoorbeeld kredieten kunnen mogelijk uitkomst bieden, met name ook voor het door de Stichting c.s. geschetste probleem van voorfinanciering en liquiditeit. De Staat heeft verklaard dat aanvullend in ieder geval zal worden voorzien in een tegemoetkoming in de extra kosten vanwege het verbod, waarbij met name wordt gedacht aan de kosten voor opslag en vervoer. Voor het totale pakket is circa 40 miljoen beschikbaar en dat is een aanzienlijk bedrag, zeker afgezet tegen de jaarlijkse verkoopopbrengst, inclusief F1-vuurwerk, van circa 77 miljoen euro in 2019, aldus de Staat. Daarbij heeft de Staat er op gewezen dat er ook nog overleg gaande is met de branche, waarbij de Staat tracht meer informatie te krijgen over specifieke kostenposten om tot een passende regeling te komen. De Staat stelt dat dit overleg recent is gestart, dat hier enige tijd mee zal zijn gemoeid en dat zij de input van de Stichting c.s. en de belangen van de winkeliers zeer serieus neemt en zo spoedig mogelijk tot een goede regeling probeert te komen.
4.10.
De Stichting c.s. hebben hierop gereageerd met de stelling dat zij een en ander onvoldoende concreet achten, te vrijblijvend en onvoldoende toegespitst op hun situatie en dat zij geen vertrouwen hebben in een goede afloop. In het licht van de hiervoor (verkort) weergegeven toelichting die de Staat heeft gegeven, met verwijzingen naar concrete regelingen, naar beschikbare bedragen en naar het overleg dat gaande is en met toezeggingen daaromtrent, kan de voorzieningenrechter de Stichting c.s. niet volgen in die stellingen.
4.11.
Dit een en ander maakt dat niet is voldaan aan de strikte eisen voor de toewijzing van het gevorderde in dit geding. Overigens heeft ten aanzien van de subsidiaire vordering te gelden dat voor een regeling waarbij de winkeliers volledig schadeloos worden gesteld, zoals door de Stichting c.s. is gevorderd, hoe dan ook geen sprake kan zijn. Het gaat hier om een tegemoetkoming. Indien de Stichting c.s. menen aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding, zullen zij dat achteraf in een bodemprocedure moeten vorderen.
4.12.
Het gevorderde zal dus worden afgewezen. De Stichting c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.