RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CK
Rolnr.: 6454402 RL EXPL 17-27941
8 mei 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Van Gansewinkel Nederland B.V.
handelend onder de naam Renewi Nederland,
gevestigd te Maarheeze,
eisende partij,
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen worden aangeduid als Van Gansewinkel en [gedaagde] .
3 Het geschil
3.1.
Van Gansewinkel vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de som van € 731,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf 27 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Van Gansewinkel ten grondslag dat [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst tot opdracht is gehouden tot betaling van de facturen en hij in gebreke is gebleven met de voldoening ervan. De diensten zijn geleverd.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat hij nimmer een overeenkomst heeft gesloten met Van Gansewinkel. Daaropvolgend heeft de kantonrechter op de comparitie van partijen een mondelinge bewijsopdracht gegeven aan Van Gansewinkel. Op de rol van 13 februari 2018 is zij in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat met [gedaagde] meerdere overeenkomsten tot stand zijn gekomen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt.
4.2.
Tot bewijs van haar stelling heeft Van Gansewinkel bij akte van repliek een drietal overeenkomsten overgelegd gedateerd op respectievelijk 12 mei 2017, 1 juni 2017 en 4 juli 2017 inclusief de zogenoemde Certificate of Completion waarover hierna meer. Een kopie van deze overeenkomsten was overigens reeds op 11 januari 2018, derhalve voor de comparitie van partijen, overgelegd. Uiteindelijk zou met [gedaagde] zijn overeengekomen dat per 10 juli 2017 voor een contractperiode van minimaal 60 maanden een rolcontainer van 1600 liter wekelijks zou worden geledigd.
4.3.
In de akte van dupliek herhaalt [gedaagde] hetgeen hij in zijn conclusie van antwoord en op de comparitie van partijen heeft aangevoerd, namelijk dat hij geen overeenkomsten heeft gesloten met Van Gansewinkel. Ter toelichting op dit verweer heeft hij (wederom) het volgende aangevoerd. Zijn eenmanszaak is per 15 maart 2017 opgeheven. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat in de overeenkomsten zijn naam verkeerd is gespeld, namelijk als [naam] of [naam] , en in aansluiting daarop heeft [gedaagde] gezegd dat de handtekening op de overeenkomsten niet zijn handtekening is. [gedaagde] heeft een kleurenkopie van zijn identiteitskaart overgelegd waaruit blijkt hoe zijn naam gespeld moet worden en waarop zijn handtekening zichtbaar is. Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij zich ten tijde van de sluiting van de litigieuze overeenkomsten in het buitenland bevond. Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde] een uittreksel uit de basisregistratie personen overgelegd waarin te lezen is dat hij vanaf 1 juni 2017 geen ingezetene meer was, althans niet meer als zodanig geregistreerd stond.
4.4.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de handtekeningen op de overeenkomsten niet de zijne zijn, hetgeen de rechtsgeldigheid van de overeenkomst kan aantasten.
4.5.
Van Ganswinkel heeft op artikel 3:15a BW gewezen en aangevoerd dat de handtekeningen van [gedaagde] moeten zijn. Als toelichting heeft Van Gansewinkel gegeven dat de digitale handtekening is vervaardigd via het systeem DocuSign dat aan de Europese richtlijn voldoet en dat uit de historie behorend bij de zogenoemde Certificate of Completion is af te leiden dat de handtekening van [gedaagde] afkomstig is. Uit de Certificates of Completion is voorts af te leiden dat alle overeenkomsten naar [gedaagde] zijn verzonden naar het e-mailadres [mailadres] , waarna deze digitaal getekend retour zijn ontvangen. In de digitale certificaten die de klant meestuurt staat diens identiteit vermeld en die identiteit is door een onafhankelijke derde geverifieerd, aldus Van Gansewinkel.
4.6.
Met de artikelen 3:15a BW in samenhang met 6:227a BW wordt voorzien in de behoefte dat een overeenkomst ook via de elektronische weg rechtsgeldig tot stand kan komen en dan conform artikel 156a Rv dezelfde bewijskracht heeft als een geschrift. De totstandkoming van een overeenkomst moet met voldoende waarborgen zijn omkleed waarbij de rechter acht moet slaan op omstandigheden van het geval.
4.7.
In het onderhavige geval is de kantonrechter van oordeel dat de totstandkoming van de drie overeenkomsten met onvoldoende waarborgen is omkleed om af te leiden dat die door [gedaagde] zijn aangegaan. De kantonrechter komt als volgt tot dit oordeel, te beginnen bij de handtekening.
4.8.
Volgens Van Gansewinkel is door de certificates af te leiden dat Van Gansewinkel met [gedaagde] de overeenkomsten rechtsgeldig heeft gesloten aangezien een onafhankelijke derde de identiteit van [gedaagde] heeft geverifieerd. Echter, er kan niet aan voorbij worden gegaan dat zelfs voor het ongetrainde oog zichtbaar is dat de handtekeningen op de overeenkomsten niet gelijk zijn aan de handtekening op het in kleurenkopie overgelegde identiteitsbewijs en dat overigens ook de handtekeningen onderaan de overeenkomsten niet alle aan elkaar gelijk zijn terwijl de handtekening op het KvK-uittreksel wel overeenkomt met de handtekening op het identiteitsbewijs. Het identiteitsbewijs is afgegeven op 18 april 2017 en dateert daarmee van voor het sluiten van de overeenkomsten, waardoor er geen aanleiding is te veronderstellen dat [gedaagde] onder de overeenkomsten uit poogt te komen door zijn handtekening te wijzigen. Dit vermoeden wordt gesterkt door meer onregelmatigheden, nog daargelaten dat voor de kantonrechter ongewis is hoe de onafhankelijke derde de identiteit van [gedaagde] heeft vastgesteld.
4.9.
De naam van [gedaagde] wordt op verschillende en steeds onjuiste wijze geschreven in de verschillende overeenkomsten. Ook in het systeem van Van Gansewinkel zelf wordt de naam [gedaagde] steeds anders (en fout) geschreven. Verder is in dit geval wel wat opmerkelijk dat het factuuradres steeds een andere is (of: [adres] , [plaats] , of: [adres] , [plaats] ) en op één van de overeenkomsten de straatnaam en postcode zelfs niet overeengekomen. Een verklaring hiervoor is niet gegeven en niet gebleken is dat Van Gansewinkel hiernaar heeft geïnformeerd bij [gedaagde] terwijl dit wel op haar weg lag, te meer nu er nimmer een factuur is voldaan.
4.10.
Wellicht is het in de praktijk niet mogelijk deze onregelmatige omstandigheden te constateren, maar dat neemt niet weg dat het er in het kader van deze procedure zodanig essentiële omstandigheden zijn dat deze niet voor risico van [gedaagde] kunnen komen. Daarbij komt dat, zoals al even naar voren kwam, niet duidelijk is hoe de onafhankelijke derde de identiteit van [gedaagde] heeft vastgesteld, waardoor de kantonrechter niet kan beoordelen met welke mate van zekerheid, ondanks alle omstandigheden van dit specifieke geval, toch moet worden geoordeeld dat het [gedaagde] is die de overeenkomsten moet hebben gesloten.
4.11.
Het voorgaande betekent dat Van Gansewinkel niet is geslaagd in de aan haar opgedragen bewijsopdracht waardoor niet kan worden vastgesteld dat tussen partijen rechtsgeldige overeenkomsten tot stand zijn gekomen. De vordering van Van Gansewinkel zal worden afgewezen.
4.12.
Van Gansewinkel zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Van Gansewinkel in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 150,00 vanwege verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2018.