Overwegingen
1. Bij brief met dagtekening 28 februari 2017 is eiseres uitgenodigd tot het doen van
aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 vóór 1 mei 2017. Aan eiseres is tot 1 september 2017 uitstel verleend.
2. Met dagtekening 28 september 2017 is aan eiseres een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd. Daarin is aangegeven dat de aangifte uiterlijk 12 oktober 2017 binnen moet zijn. Met dagtekening 3 november 2017 heeft verweerder eiseres aangemaand en vermeld dat de aangifte uiterlijk 17 november 2017 binnen moet zijn en anders een boete kan worden opgelegd van minimaal € 369.
3. Eiseres heeft op 17 november 2017 om 23:59:29 haar aangifte elektronisch verstuurd. Verweerder heeft op 18 november 2017 om 00:00:08 de aangifte ontvangen.
4. Met dagtekening 19 januari 2018 is aan eiseres een verzuimboete opgelegd van
€ 369 wegens het niet tijdig doen van aangifte.
5. In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd.
6. Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur een verzuimboete aan de belastingplichtige opleggen als deze niet dan wel niet tijdig aangifte heeft gedaan. Van dit laatste is sprake indien de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn aangifte heeft gedaan (artikel 67a, eerste lid, juncto artikel 9, derde lid, van de AWR).
7. In de aanmaning staat duidelijk dat de aangifte uiterlijk 17 november 2017 bij verweerder binnen moest zijn; dat wil zeggen: diende te zijn ontvangen. De aangifte is op 18 november 2017 om 00:00:08 door verweerder ontvangen; dat is te laat. Dat de aangifte wel is verzonden op 17 november 2017 om 23:59:29 doet daar niets aan af. Van afwezigheid van alles schuld acht de rechtbank geen sprake. Door de aangifte pas op het allerlaatste moment elektronisch te verzenden, is bewust het risico genomen dat deze te laat zou kunnen worden ontvangen (vgl. Hof Amsterdam 17 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1614).
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete passend en geboden. Omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd zijn niet gesteld of gebleken.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 november 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: