Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
De procedure in raadkamer
De rechtbank heeft dit verzoek op 3 juli 2018 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Verzoekster, bijgestaan door mr. N.M. Fakiri, advocaat te Den Haag, is in raadkamer gehoord.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen tot afwijzing van het verzoek. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een schadevergoeding. Volgens de officier van justitie heeft verzoekster het aan zichzelf te wijten gehad dat zij langer in detentie heeft verbleven. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 29 december 2017 waarin is vermeld dat verzoekster op cruciale punten geen openheid van zaken heeft gegeven. Tot slot is de officier van justitie van mening dat, gelet op de proceshouding van verzoekster en de daarover geldende jurisprudentie, de ontstane schade als gevolg van de ondergane detentie voor haar rekening en risico komt.
Het oordeel van de rechtbank
De strafzaak tegen verzoekster is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 29 december 2017, waarbij verzoekster is vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Het verzoekschrift is op 27 maart 2018 ingekomen ter griffie van deze rechtbank en dus tijdig ingediend.
Op grond van artikel 89, eerste lid, Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel, een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij/zij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden. Ingevolge artikel 90, eerste lid, Sv vindt de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoekster is in deze zaak op 30 september 2014 in verzekering gesteld, op 3 oktober 2014 in voorlopige hechtenis gesteld en op 18 december 2014 in vrijheid gesteld. Verzoekster heeft dus in totaal 79 dagen haar vrijheid moeten missen.
Bij de inhoudelijke beoordeling van de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de gevraagde schadevergoeding geheel dan wel gedeeltelijk toe te wijzen, kan rekening worden gehouden met de destijds bestaande verdenking en met de opstelling van de verzoeker gedurende de preventieve hechtenis. De raadsman heeft betoogd dat verzoekster – gelet op de aard van de verdenking in relationele sfeer – op advies van de raadsman zich op haar zwijgrecht heeft beroepen. Dit volgt ook uit het proces-verbaal van verhoor van inbewaringstelling. Eerst ter zitting heeft verdachte een verklaring afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verzoekster gebruik heeft gemaakt van haar zwijgrecht onvoldoende is om vast te stellen dat verzoekster het voortduren van de detentie aan zichzelf te wijten heeft gehad. Dat verzoekster ook op zitting geen volledige openheid van zaken zou hebben gegeven, maakt – in dit geval – niet anders.
Nu er geen andere – bijkomende – omstandigheden zijn gebleken die leiden tot een ander oordeel, kan het voortduren van de tegen verzoekster bevolen verzekering en voorlopige hechtenis, gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gezien als het gevolg van de door haar gekozen proceshouding, welke gevolgen voor haar rekening en risico behoren te blijven.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, gronden van billijkheid aanwezig om verzoekster een vergoeding van in totaal € 6.395,00 (3x € 105,00 + 76 x € 80,00) toe te kennen als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Beslissing
De rechtbank kent aan verzoekster toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal
€ 6.395,00 (zegge: ZESDUIZENDDRIEHONDERDVIJFENNEGENTIG EURO) en bepaalt dat dit bedrag dient te worden voldaan op rekeningnummer NL51 RABO 0310 1707 02 op naam van Stichting Beheer Derdengelden Fakiri & Fakiri Advocaten onder vermelding van kenmerk DI800096.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. R.G.C. Veneman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.N.A. Wooning, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juli 2018.