2.2.
Voordat de NIPT als prenatale test beschikbaar was, konden het syndroom van Down, Edwards en Patau gedetecteerd worden door middel van een combinatietest, een vlokkentest en/of een vruchtwaterpunctie. Een combinatietest is een niet-invasieve test en is een kansberekening, waarbij aan de hand van de leeftijd van de zwangere, een echoscopisch onderzoek en enkele bloedwaarden wordt onderzocht hoe hoog het risico is op een kind met genoemde syndromen. De combinatietest is (reeds geruime tijd) beschikbaar voor alle zwangere vrouwen. Deze test wordt niet vergoed vanuit het basispakket van de ziektekostenverzekering en kost ongeveer € 168,=. De vlokkentest en vruchtwaterpunctie zijn zogenaamde invasieve testen, waarvoor een ingreep nodig is en waarbij een (kleine) kans op een miskraam bestaat. De vlokkentest en/of vruchtwaterpunctie worden pas uitgevoerd als uit de combinatietest een verhoogd risico op het syndroom van Down, Edwards of Patau blijkt of als (anderszins) een indicatie voor die testen aanwezig is (vervolgdiagnostiek). De vervolgdiagnostiek wordt vergoed vanuit het basispakket van de ziektekostenverzekering.
2.9.
Op 1 april 2017 is in werking getreden de Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 februari 2017, kenmerk 1101954-161202-PG, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor het verrichten van de niet-invasieve prenatale test (Subsidieregeling NIPT). Op grond van de Subsidieregeling NIPT kunnen de UMC’s in jaren 2017 tot en met 2019 jaarlijks subsidie krijgen voor het verrichten van de NIPT in het kader van TRIDENT-2. In artikel 4 van de Subsidieregeling NIPT is als voorwaarde voor het verkrijgen van de subsidie opgenomen dat de UMC’s aan de betreffende zwangere vrouw een bedrag van € 175,= voor de NIPT in rekening heeft gebracht. In de Subsidieregeling NIPT is, voor zover nu relevant, verder het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 3 (subsidiabele activiteiten)
1. De minister kan ten behoeve van de subsidiejaren 2017 tot en met 2019 aan een universitair medisch centrum op aanvraag jaarlijks een projectsubsidie verstrekken voor het verrichten van de NIPT in het kader van TRIDENT-2 bij:
a. verzekerden als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Zorgverzekeringswet;
b. personen die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van de Wet langdurige zorg;
c. personen die uit hoofde van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens een overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid waarbij Nederland partij is recht hebben op zorg of andere diensten in de zin van de Zorgverzekeringswet.
2. Het verrichten van de NIPT komt niet voor subsidie in aanmerking indien de NIPT op grond van een verzekering of een wettelijk voorschrift bekostigd wordt.
Artikel 5 (subsidiebedrag)
De subsidie bestaat uit een bedrag dat wordt berekend door de werkelijke kosten van het aantal NIPT’s, bedoeld in artikel 3, dat in het subsidiejaar is verricht, te verminderen met de totaal in rekening gebrachte eigen bijdrage van de zwangere vrouwen, bedoeld in artikel 4 en het verschil tussen de werkelijke opbrengsten en de kosten van de NIPT’s, bedoeld in artikel 6. Het verschil tussen de werkelijke opbrengsten en de kosten van de NIPT’s, bedoeld in artikel 6 bedraagt ten minste € 0.
Artikel 6 (bij NIPT in overige gevallen kostendekkend tarief)
Een universitair medisch centrum dat een NIPT verricht anders dan bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is.
Artikel 8 (aanvraag tot subsidieverlening)
1. Voor een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.
2. De aanvraag tot verlening van een subsidie gaat vergezeld van een begroting die, in aanvulling op artikel 3.5 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, een overzicht bevat van het aantal per kwartaal te verrichten NIPT’s waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 10 (aanvraag tot subsidievaststelling)
1. Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt binnen 22 weken na afloop van het subsidiejaar ingediend.
2. Voor een aanvraag tot vaststelling van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.
3. De subsidieontvanger legt rekening en verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag. In aanvulling op artikel 7.8, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS:
a. bevat het activiteitenverslag een opgave van het aantal in het subsidiejaar verrichte NIPT’s en
b. overlegt de subsidieontvanger tevens een assurancerapport over de opgave van het aantal in het subsidiejaar verrichte NIPT’s.
4. De in het derde lid, onder b, bedoelde rapport en de controleverklaring, die blijkens artikel 1.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, onderdeel is van het financieel verslag, zijn opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol, bekend gemaakt op de website www.rijksoverheid.nl/kaderregeling-subsidies-ocw-szw-vws.
5. Indien het aantal NIPT’s, bedoeld in het derde lid, onder a, is verricht en volledig is voldaan aan de voorwaarden en de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de totale gerealiseerde kosten van het verrichten van de NIPT, verminderd met de totale in rekening gebrachte bedragen aan de zwangere vrouwen, bedoeld in artikel 4, en met de overige ontvangsten, bedoeld in artikel 6.
Artikel 11 (DAEB vestigen)
1. Het verrichten van de NIPT bij zwangere vrouwen als bedoeld in deze regeling wordt aangewezen als een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de subsidieaanvrager met de Staat een overeenkomst sluit waarbij de Staat hem belast met en hij zich verplicht tot het verrichten van de dienst van algemeen economisch belang, bedoeld in het eerste lid.
(…)”