Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2016:8404

Rechtbank Den Haag
11-07-2016
27-07-2016
AWB - 15 _ 8439
Socialezekerheidsrecht
Eerste aanleg - meervoudig

WW. Verwijtbare werkloosheid. Tenuitvoerlegging voorwaardelijk strafontslag wegens herhaald ernstig plichtsverzuim bestaande uit computer- en internetgebruik voor privedoeleinden. Er is sprake van objectieve en subjectieve dringendheid. Geen bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft betrokkene terecht WW-uitkering geweigerd.

Werkloosheidswet 24
Rechtspraak.nl
IR 2016/134, UDH:IR/13687 met annotatie van Onder redactie van Tina van der Linden en Kea Kroeks – de Raaij

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 15/8439

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder

(gemachtigde: M. de Bluts-Alsemgeest).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: het dagelijks bestuur van [werkgever], te [plaats], (gemachtigde: mr. I.M. Langenkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiser met ingang van 8 juli 2015 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).

Bij besluit van 14 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Derde-partij heeft een zienswijze ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor derde-partij verschenen [persoon A].

Overwegingen

1. Eiser was tot 1 juli 2012 werkzaam in dienst van de provincie Zuid-Holland en is op 1 juli 2012 in dienst getreden van [werkgever] ([werkgever]) in de functie van milieukundig vakspecialist D-vergunningverlener bij de afdeling Leefomgeving. Bij besluit van 23 februari 2015 is door de derde-partij (werkgever) aan eiser wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van anderhalf jaar opgelegd.

Daarbij heeft de werkgever gesteld dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan het onder werktijd veelvuldig gebruik van computer, het netwerk en het internet voor privédoeleinden.

Aan dit strafontslag heeft de werkgever de voorwaarde verbonden dat het ontslag niet ten uitvoer wordt gebracht, indien eiser zich gedurende anderhalf jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de werkgever bij besluit van 1 juli 2015 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen dit besluit is bij uitspraak van 26 februari 2016 van de rechtbank ongegrond verklaard.

2. Naar aanleiding van twee waarnemingen op 9 juni 2015 heeft de werkgever opdracht gegeven voor een onderzoek van de internetgeschiedenis van die dag. Waargenomen was dat eiser op zijn werkplek, tijdens werktijd, op zijn computer privéactiviteiten verrichtte. Op basis van het verrichte onderzoek heeft de werkgever geconcludeerd dat eiser zich opnieuw schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, door wederom onder werktijd op zijn werkplek via de internetmogelijkheden van de [werkgever] sociale media sites als Google-plus te bezoeken en door muzieklijsten via de mail te hebben ingezien, verstuurd en uitgeprint ten behoeve van zijn muzikale privénevenwerkzaamheden. Op grond hiervan heeft de werkgever bij besluit van 6 juli 2015 aan eiser met ingang van 8 juli 2015 onvoorwaardelijk strafontslag verleend. Hangende het bezwaar tegen dit besluit heeft eiser de voorzieningenrechter in ambtenarenzaken gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 26 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen. Het beroep van eiser tegen het besluit is bij uitspraak van 28 juni 2016 van de rechtbank, ECLI:NL:RBDHA:2016:7271, ongegrond verklaard.

3. Op 15 juli 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend om een WW-uitkering. Deze aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden omdat aan zijn werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser zich na zijn voorwaardelijk strafontslag opnieuw heeft schuldig gemaakt aan het gebruik van internet- en computerfaciliteiten van [werkgever] voor privédoeleinden en dat dit een objectief dringende reden oplevert. Er is volgens verweerder ook sprake van een subjectief dringende reden nu de werkgever, nadat op 9 juni 2015 was geconstateerd dat eiser de faciliteiten van [werkgever] opnieuw had gebruikt voor privédoeleinden, eiser per 11 juni 2015 heeft geschorst, hem de toegang tot het pand van de [werkgever] heeft ontzegd en op 6 juli 2015 het definitieve ontslagbesluit heeft genomen. Verweerder heeft bij zijn afweging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser.

4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij zich op 9 juni 2015 niet heeft schuldig gemaakt aan hetzelfde plichtsverzuim als ten grondslag ligt aan het voorwaardelijk ontslag. Eiser stelt het “protocol e-mail, internet- en computergebruik” (protocol), dat privégebruik van internet binnen marges toestaat, niet te hebben overtreden. Hij was slechts korte tijd en in zijn pauzetijd bezig wat oude [radiostation X] Top 100-lijsten te voorzien van een gele arcering in verband met het draaien op [radiostation Y]. Het protocol staat iets dergelijks gewoon toe. Bovendien waren het activiteiten die pasten binnen de door zijn werkgever gefinancierde opleiding bij de [opleidingsinstituut] en mocht hij 4,5 uur per dag besteden aan re-integratieactiviteiten. Verder bestrijdt eiser dat zijn werkzaamheden eronder leden. Hij had niet genoeg werk voorhanden, doordat hem zijn vaste takenpakket was afgenomen, en moest de tijd zien door te komen. Naar de mening van eiser zocht de werkgever gewoon een stok om te slaan. Wat betreft zijn persoonlijke omstandigheden wijst eiser op zijn lange diensttijd. Zijns inziens moet daar de tijd dat hij bij de provincie Zuid-Holland werkte, te weten vanaf 1 januari 1979, bij worden meegenomen.

5. De rechtbank overweegt als volgt.

5.1

Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. In artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.

5.2

Of sprake is van zo’n dringende reden moet beoordeeld worden naar de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht, ook indien het gaat om een arbeidsverhouding die wordt beheerst door het ambtenarenrecht. Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, weigert het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.

6.1

De rechtbank stelt vast dat de werkgever bij besluit van 23 februari 2015 aan eiser de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van anderhalf jaar heeft opgelegd. Aan dit besluit lag ten grondslag dat eiser in de periode van 1 juli 2014 tot 1 december 2014 tijdens werktijd een excessief hoog datagebruik had gegenereerd en zeer actief niet-werkgerelateerde websites had bezocht ten behoeve van privédoeleinden. De voorwaarde hield in dat het ontslag niet ten uitvoer wordt gebracht, indien eiser zich gedurende anderhalf jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.

6.2

Op 9 juni 2015 is door twee verschillende medewerkers van de [werkgever] geconstateerd dat eiser tijdens werktijd bezig was met privéwerkzaamheden op de computer. Blijkens de resultaten van een door de werkgever op diezelfde datum ingesteld onderzoek naar eisers computergebruik is eiser gedurende die werkdag vanaf de werkplek veelvuldig actief is geweest op het internet, daarbij zijn er 91 requests geweest met betrekking tot Google-plus, 339 met betrekking tot Google-mail, 83 met betrekking tot Google-drive, 56 met betrekking tot Google-docs en 204 met betrekking tot Talkgadgets.

6.3

Naar het oordeel van de rechtbank leverden de onder 6.2 vermelde gedragingen van eiser voor de werkgever een objectieve dringende reden op voor ontslag. Eiser was na het hem door de werkgever op 23 februari 2015 gegeven voorwaardelijk strafontslag een gewaarschuwd man, maar maakte zich desondanks binnen vier maanden wederom schuldig aan het gebruik van middelen van [werkgever], zoals computer, netwerk en internet, voor privédoeleinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van deze sites/applicaties paste binnen zijn functie bij de [werkgever] of binnen zijn re-integratieverplichtingen. Voorts is niet gebleken dat de werkgever eiser toestemming had verleend onder werktijd bezig te zijn met activiteiten ten behoeve van zijn opleiding bij de [opleidingsinstituut].

6.4

Dat, zoals eiser aanvoert, geen sprake is van hetzelfde verzuim, volgt de rechtbank niet, nu ook aan het voorwaardelijk ontslag computer- en internetgebruik voor privédoeleinden ten grondslag lag. De stelling van eiser dat hij de privéactiviteiten op het internet steeds in zijn pauzetijd verrichtte, volgt de rechtbank evenmin. Uit het door verweerder op 9 juni 2015 ingestelde onderzoek blijkt, dat eiser op 9 juni 2015 op diverse tijdstippen, ook buiten de voor hem bestemde pauzetijd, meermalen niet werk-gerelateerde websites heeft bezocht.

6.5

Het betoog van eiser dat het privégebruik van internetfaciliteiten valt binnen de ruimte die het protocol biedt, slaagt niet. Dat privégebruik was op 9 juni 2015 naar het oordeel van de rechtbank zo uitgebreid, dat eiser de regels van het protocol daarmee heeft overtreden. Bovendien gaat eisers betoog eraan voorbij dat eiser met zijn privé-internetactiviteiten op 9 juni 2015 ook de voorwaarde overtrad die was verbonden aan het ontslagbesluit van 23 februari 2015, die inhield dat eiser geen soortgelijk plichtsverzuim diende te plegen als waarvoor het strafontslag was opgelegd, namelijk het onder werktijd veelvuldig gebruik maken van computer, het netwerk en het internet voor privédoeleinden.

6.6

Wat betreft eisers betoog dat zijn computergebruik verband hield met re-integratieverplichtingen kan dit eiser niet baten, aangezien uit het onderzoeksrapport blijkt dat eisers internetgebruik dat samenhing met zijn re-integratie buiten beschouwing is gelaten.

7. Uit de voortvarendheid waarmee de werkgever, na de constatering dat eiser zich op 9 juni 2015 wederom had schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, heeft gehandeld, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat de ontslagreden voor de werkgever dringend was. Daarmee is tevens sprake van subjectieve dringendheid. In de leeftijd, de duur van het dienstverband en de mogelijke gevolgen van het strafontslag zijn, gelet op de aard en de ernst van de gedragingen van eiser, geen redenen gelegen die in de weg staan aan het aannemen van verwijtbare werkloosheid door verweerder.

8. Uit 6.1 tot en met 6.7 volgt dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft aangenomen dat aan de werkloosheid van eiser een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek ten grondslag lag en dat eiser daarvan een verwijt valt te maken. Van verminderde verwijtbaarheid is niet gebleken, zodat verweerder de WW-uitkering terecht blijvend geheel heeft geweigerd.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. D.R. van der Meer, leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.