vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/486998 / KG ZA 15-514
Vonnis in kort geding van 26 mei 2015
de rechtspersoon naar vreemd recht
DISNEY ENTERPRISES, INC,
gevestigd te Burbank, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
eiseres,
advocaten mrs. W.A. Roos en M.E. Kingma te Amsterdam,
[gedaagde]
,
mede handelend onder de naam KIDOOZ,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als Disney en gedaagde als [gedaagde].
Vonnis ingevolge artikel 230 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) gewezen bij verstek.
2 Overwegingen
2.1.
Voor de feiten en het gevorderde wordt verwezen naar het gestelde in de aangehechte kopie van de dagvaarding.
2.2.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank is op grond van de artikelen 95 lid 1 en 96 aanhef en sub a en 97 lid 1 en 103 van Verordening (EG) 207/2009 inzake het Gemeenschapsmerk en artikel 3 van de betreffende Uitvoeringswet bevoegd kennis te nemen van de vorderingen gegrond op de ingeroepen Gemeenschapsmerken, aangezien [gedaagde] in Nederland woonachtig is.
2.3.
Voor zover de vorderingen gebaseerd zijn op de Beneluxmerkrechten geldt het volgende. In een arrest van het Gerechtshof Den Haag1is geoordeeld dat de bevoegdheidsregeling van de Verordening (EG) 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheden, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo oud), voor zover die regeling in materieel, formeel en temporeel opzicht van toepassing is, prevaleert boven artikel 4.6 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (BVIE) (r.o. 34 van dat arrest). Er is geen reden om aan te nemen dat dit met het van kracht worden van Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX II-Vo) anders is geworden. Uitgaande van het oordeel van het hof is de voorzieningenrechter internationaal bevoegd kennis te nemen van de vorderingen op grond van artikel 4 EEX II-Vo, nu [gedaagde] woonachtig is in Nederland, althans, voor zover artikel 4 EEX II-Vo de internationale bevoegdheid niet uitputtend zou regelen, op grond van artikel 4 EEX II-Vo jo artikel 4.6 lid 1 BVIE. In het midden kan blijven of de relatieve bevoegdheid dient te worden vastgesteld op basis van nationaal of Beneluxrecht, nu zowel op grond van artikel 102 Rv als op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE de rechtbank relatief bevoegd is omdat de gestelde inbreuk onder meer in het arrondissement Den Haag plaatsvindt.
2.4.
Op grond van artikel 4 EEX II-Vo bestaat tevens internationale bevoegdheid voor zover Disney aan haar vorderingen haar auteursrechten ten grondslag legt. De voorzieningenrechter van deze rechtbank komt relatieve bevoegdheid toe uit hoofde van artikel 102 Rv op dezelfde grond als hiervoor overwogen.
2.5.
De voor een in kort geding te treffen voorlopige voorziening noodzakelijke spoedeisendheid volgt uit de gestelde voortdurende inbreuk op de ingeroepen merk- en auteursrechten.
2.6.
De vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat
deze zullen worden toegewezen in de vorm als hierna vermeld, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Gelet op de uitvoerbaarheid zijn de termijnen voor naleving van de bevelen wat verruimd ten opzichte van de vorderingen en is de formulering daarvan aangepast. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
2.7.
Disney vordert een volledige proceskostenveroordeling overeenkomstig artikel 1019h Rv. De proceskosten worden in een verstekprocedure gelet op de eisen van een goede procesorde slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv begroot, indien zij bij dagvaarding reeds zijn opgegeven en gespecificeerd dan wel, indien zij pas na dagvaarding worden opgegeven en gespecificeerd, aan de niet-verschenen gedaagde kenbaar zijn gemaakt. Als de (aanvullende) kostenopgave niet is betekend, zal daarom bewijs beschikbaar moeten zijn waaruit blijkt dat de gedaagde daadwerkelijk heeft kennisgenomen van de (aanvullende) proceskostenopgave.
2.8.
In de dagvaarding is ter onderbouwing van de vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten verwezen naar een als productie 16 in het geding gebrachte kostenspecificatie. De producties 1 tot en met 16, waaronder deze kostenspecificatie, zijn door de deurwaarder bij exploot van 21 april 2015 aan [gedaagde] betekend. Bij e-mail van 1 mei 2015 heeft mr. B.J. Visser aan mr. Kingma bevestigd dat hij, zoals hij telefonisch reeds had aangegeven, de belangen behartigt van [gedaagde]. Mr. Kingma heeft mr. Visser op 8 mei 2015 per e-mail een aangepast proceskostenoverzicht gezonden, bijgewerkt tot en met de dag van de mondelinge behandeling. Vervolgens hebben de raadslieden namens Disney en [gedaagde] afspraken gemaakt ter beëindiging van het geschil waarbij onder meer is afgesproken dat de mondelinge behandeling van 12 mei 2015 doorgang zou vinden, dat [gedaagde] noch mr. Visser zou verschijnen en dat Disney een verstekvonnis zou vragen.
2.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat niet alleen de als productie 16 betekende proceskostenspecificatie kenbaar is gemaakt aan [gedaagde] maar ook – via haar advocaat - de aanvullende kostenspecificatie van 8 mei 2015. De kosten aan de zijde van Disney zullen conform specificatie worden begroot op een bedrag van € 5.836,46 aan salaris advocaat, vermeerderd met de vertaalkosten voor de dagvaarding van € 680,-, reiskosten van € 19,80, het griffierecht van € 613,- en € 154,39 aan explootkosten, in totaal derhalve op € 7.303,65.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1.
beveelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op de auteursrechten van Disney, meer in het bijzonder te staken en gestaakt te houden het zonder de daartoe vereiste toestemming van of vanwege Disney openbaar maken en/of verveelvoudigen van (driedimensionale) producten in de vorm van (één of meer van de) figuren met betrekking waartoe Disney auteursrechthebbende is dan wel waarop (één of meer van) dergelijke figuren zijn aangebracht;
3.2.
beveelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op de merkrechten van Disney die zijn vermeld in paragraaf 3 van de dagvaarding, meer in het bijzonder te staken en gestaakt te houden het zonder de daartoe vereiste toestemming van of vanwege Disney verhandelen van producten waarop met (één of meer van) voornoemde Disney merkenrechten overeenstemmende tekens zijn aangebracht en het anderszins in het economisch verkeer gebruiken, zoals op websites, van (één of meer van) met de merkrechten van Disney overeenstemmende tekens;
3.3.
beveelt [gedaagde] om alle zich nog onder haar bevindende op de auteurs- of merkenrechten van Disney inbreukmakende producten ter vernietiging aan Disney af te staan, door deze binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis op kosten van [gedaagde] te verzenden naar een nader door Disney te bepalen adres in Nederland voor vernietiging op kosten van [gedaagde];
3.4.
beveelt [gedaagde] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis opgave te doen aan Disney van de leveranciers en afnemers van alle op de auteursrechten en/of merkrechten van Disney inbreukmakende producten die [gedaagde] heeft verhandeld, onder overlegging van inkooporders en facturen;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Disney van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,- voor iedere dag, een gedeelte van een dag als gehele gerekend, dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in strijd handelt met de onder 3.1 tot en met 3.4 gegeven bevelen, dan wel, zulks ter keuze van Disney, van € 1.000,- per product waarmee de betrokken gedaagde geheel of gedeeltelijk in strijd handelt met de onder 3.1 en/of 3.2 gegeven bevel, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot dit vonnis aan de zijde van Disney begroot op € 7.303,65;
3.7.
bepaalt de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv op zes maanden na dagtekening van dit vonnis;
3.8.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.M. Loos en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.