RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/070714-23
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
op de vordering van 26 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).1 Dit EAB is uitgevaardigd op 25 oktober 2022 door the Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division (Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat, advocaat in Rotterdam. Hij nam waar voor zijn kantoorgenote, mr. E.A. Blok. De opgeëiste persoon is daarnaast bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.2
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een judgement van the District Court in Bydgoscz van 9 juni 2017 met kenmerk IX K 179/16. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit zoals gegeven bij brief van 3 augustus 2023 blijkt dat the Regional Court in Bydgoscz op
15 november 2017 in hoger beroep uitspraak heeft gedaan bij arrest met referentie
IV Ka 801/17. Hierbij is het vonnis in eerste aanleg in stand gebleven.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB.3
4 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in hoger beroep niet uit heeft kunnen oefenen. De opgeëiste persoon betwist onder andere dat er voor de procedure in hoger beroep oproepingen naar zijn Poolse adres zijn verstuurd, zoals in de aanvullende informatie is aangegeven.
De officier van justitie vindt dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de stukken blijkt niet voldoende duidelijk of in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon. Om die reden toetst de rechtbank zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep aan artikel 12 OLW.4
Vast staat dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen (in eerste aanleg en in hoger beroep) die tot de beslissingen hebben geleid. Daarnaast is niet gebleken dat sprake is van een van de situaties zoals omschreven in artikel 12 OLW, sub a t/m d. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarmee van toepassing. De rechtbank ziet om de hiernavolgende redenen echter aanleiding om af te zien van weigering op grond van dit artikel.
Uit het EAB blijkt dat opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door hemzelf gemachtigd advocaat. Deze advocaat heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Uit de aanvullende informatie van 3 augustus 2023 blijkt dat aan de opgeëiste persoon op 7 september 2015 (op welke datum de opgeëiste persoon als verdachte in de zaak gehoord werd) een zogeheten adresinstructie is gegeven. In het kader van deze instructie is aan de opgeëiste persoon duidelijk gemaakt dat hij iedere adreswijziging aan de autoriteiten door moest geven. Ook is hem duidelijk gemaakt dat wanneer hij niet aan deze instructie zou voldoen, hij bij verstek zou kunnen worden berecht (hetgeen ook zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is gebeurd). Oproepingen voor beide procedures zijn naar het door de opgeëiste persoon in het kader van de strafrechtelijke procedure opgegeven adres verzonden. Beide keren is de oproep niet door de opgeëiste persoon zelf, maar door een volwassen huisgenoot in ontvangst genomen.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de adresinstructie zag op zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep. Bovendien is in de aanvullende informatie nog aangegeven dat de advocaat van de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep aangaf dat de opgeëiste persoon wist van de datum van de zitting en ermee instemde dat de zitting doorging zonder zijn aanwezigheid. De omstandigheden zoals hierboven beschreven leveren daarom geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en moest er onder de gegeven omstandigheden rekening mee houden dat hij zou worden opgeroepen voor een zitting in zowel eerste aanleg als in hoger beroep op het eerder door hem opgegeven adres. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de processen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon van – onder meer – de mededeling uit Polen dat oproepingen naar zijn Poolse adres zijn verstuurd, is niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Op basis van het vertrouwensbeginsel moet uitgegaan worden van de mededelingen van de Poolse autoriteiten.
5 Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
Zowel de raadsman als de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander en dat hij zijn straf in Nederland mag uitzitten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
-
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
-
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 10 augustus 2023 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht als gevolg van de hem in Polen opgelegde vrijheidsstraf naar verwachting niet zal verliezen.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, sociale en familiale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
9 Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Bydgoszcz, III Criminal Division (Polen).
BEVEELT de tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OP de overleveringsdetentie van [opgeëiste persoon].
BEVEELT de gevangenhouding van [opgeëiste persoon] tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.