3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1
[verdachte] heeft gewerkt als ambulant begeleidster van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] was ernstig verstandelijk beperkt en kon niet praten. Zij had het syndroom van Down, een niet te meten IQ en het syndroom van West. [verdachte] begeleidde [slachtoffer] drie ochtenden per week.
Op vrijdagochtend 25 juni 2021 is [verdachte] met [slachtoffer] vanaf het Kinderdagcentrum [naam kinderdagcentrum] in Amsterdam met een rolstoelfiets naar peutergym gegaan. Toen de gym was afgelopen, heeft [verdachte] [slachtoffer] meegenomen naar de hal. [verdachte] was bezig een rapportage op te stellen op haar telefoon. Het lukte haar echter niet om deze op te slaan en te verzenden. [verdachte] heeft [slachtoffer] vervolgens klaargemaakt om terug te gaan naar de groep op [naam kinderdagcentrum] . Ze heeft haar in de buggy gezet en haar borstschild en heupgordel vastgemaakt. [verdachte] is naar buiten gegaan en heeft de buggy op het plateau aan de voorkant van de rolstoelfiets gereden. Vervolgens heeft zij gecontroleerd of het plateau horizontaal stond en vastgeklikt was en een borgpen vastgemaakt. Zij heeft toen de buggy op de rem gezet en een tasje achter in de buggy van [slachtoffer] gezet. Zij vroeg zich af hoe laat het was en heeft dit bekeken op haar telefoon. Zij schrok van de tijd en raakte daardoor gespannen, ook omdat het opslaan en verzenden van de rapportage niet was gelukt. Normaal gesproken zou zij drie haken van de rolstoelfiets aan de buggy hebben vastgemaakt en een gordel over [slachtoffer] en de buggy hebben gedaan. Dit heeft zij op die dag niet gedaan. [verdachte] is vervolgens weggefietst over de stoep richting de Van Boshuizenstraat. Daar loopt de weg iets naar beneden en moest zij de bocht naar rechts nemen. Zij was zich aan het voorbereiden op deze bocht, toen de buggy van de fiets afviel en voorover klapte. [slachtoffer] kwam met haar hoofd op het wegdek. Op dat moment besefte [verdachte] dat zij vergeten was de buggy vast te zetten. [verdachte] heeft [slachtoffer] uit de buggy getild en op de grond gelegd. [slachtoffer] is vervolgens door [verdachte] en omstanders gereanimeerd. Uiteindelijk is [slachtoffer] met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.2
In het ziekenhuis bleek dat sprake was van letsel aan de nekwervels. Naast een al aanwezige afwijkende anatomische stand van deze wervels, was nieuw letsel te zien. In de op het ongeval volgende dagen werd [slachtoffer] beademd en heeft multidisciplinair overleg plaatsgevonden over eventuele operatieve ingrepen. Operatief stabiliseren van de wervels bleek mogelijk, maar zou moeilijk zijn en zou reeds aanwezige schade niet kunnen verbeteren. [slachtoffer] zou blijvende verlammingsverschijnselen hebben en neuropathische pijnen overhouden. Revalidatie zou niet goed mogelijk zijn omdat [slachtoffer] in dit verband niet te instrueren was. In overleg met de ouders werd besloten tot niet verder behandelen en het staken van de beademing. Op 29 juni 2021 is [slachtoffer] overleden.3
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Door de officier van justitie is, samengevat, aangevoerd dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met een bijzondere zorgplicht die op haar rustte. Omdat [verdachte] vanuit haar werk de zorg had over [slachtoffer] , mocht van haar een grotere mate van zorgvuldigheid worden verwacht dan van een gemiddeld persoon. [verdachte] diende bij het gebruik van de rolstoelfiets een aantal essentiële veiligheidshandelingen te verrichten en kon het zich hierbij niet permitteren om afgeleid te zijn. Dat is wel gebeurd. [verdachte] heeft daardoor de buggy van [slachtoffer] niet goed vastgemaakt aan de rolstoelfiets. Zij heeft niet beseft wat zij wel had moeten beseffen. Dit leidt tot een strafbare vorm van schuld: [verdachte] heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Dit betekent dat het overlijden van [slachtoffer] aan de schuld van [verdachte] te wijten is.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken. [verdachte] heeft een menselijke fout gemaakt en is slechts op een enkel moment onoplettend geweest. Dit is, hoe erg de gevolgen ook zijn, niet voldoende voor het verwijt dood door schuld. Het handelen van [verdachte] moet worden afgezet tegen het handelen van een vergelijkbare persoon in haar positie: de redelijk bekwame beroepsgenoot. [verdachte] is een zorgvuldig vakvrouw die is gespitst op de veiligheid van de kinderen die aan haar zorg zijn toevertrouwd. Dat blijkt ook uit de verklaringen van de ouders van andere kinderen die [verdachte] begeleidt. Dat [verdachte] desondanks de haken en de gordel van de rolstoelfiets niet aan de buggy heeft vastgemaakt, valt wetenschappelijk te verklaren. Uit de notitie van prof. dr. E. Otten en M. Wiedemeijer (M.Sc.) volgt dat het bij het zekeren van de rolstoelfiets gaat om een reeks functionele handelingen die normaal steeds in dezelfde volgorde uitgevoerd worden. In het brein worden bewegingen in een dergelijke reeks in een functionele volgorde opgeroepen door elkaar. Het nadeel van dergelijke automatische opslag en uitvoering van bewegingen is dat als de reeks verbroken wordt, zoals in dit geval gebeurd is, de volgende stap in de beweging niet meer automatisch opgeroepen wordt. Volgens Otten en Wiedemeijer gaat het hier om één enkele voor de hand liggende fout bij het uitvoeren van een reeks geautomatiseerde bewegingen die de mogelijkheid opende voor het ongeval. Dat [verdachte] één moment van verslapping heeft gehad, kan haar dan ook niet in strafrechtelijke zin worden verweten.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat niet voorzienbaar was dat er een dodelijk ongeval zou plaatsvinden doordat de buggy niet goed aan de rolstoelfiets was vastgemaakt. Hier is ook geen technisch onderzoek naar gedaan. Verder is het de vraag of het overlijden van [slachtoffer] in redelijkheid aan de fout van [verdachte] kan worden toegerekend, nu nadien besloten is de behandeling van [slachtoffer] te staken. Ook om deze redenen moet [verdachte] worden vrijgesproken.
Tot slot is van roekeloosheid in ieder geval geen sprake, omdat [verdachte] niet welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of het aan de schuld van [verdachte] te wijten is dat [slachtoffer] is overleden, dient de rechtbank de volgende vragen te beantwoorden:
-
Had [verdachte] een zorgplicht ten opzichte van [slachtoffer] en zo ja, heeft zij deze geschonden?
-
Bestaat er voldoende oorzakelijk verband tussen het schenden van die zorgplicht en het overlijden van [slachtoffer] (de causaliteitsvraag)?
-
Kan van het schenden van de zorgplicht aan [verdachte] ten minste een aanmerkelijk verwijt worden gemaakt?
De zorgplicht ten opzichte van [slachtoffer] en schending van die zorgplicht
Naar het oordeel van de rechtbank rustte op [verdachte] als ambulant begeleidster van [slachtoffer] de zorgplicht om bij gebruik van de rolstoelfiets er voor te zorgen dat de buggy van [slachtoffer] volledig gezekerd was voordat zij ging fietsen. De gebruikte rolstoelfiets had verschillende zekeringsonderdelen die ertoe dienden de veiligheid van [slachtoffer] in het verkeer te waarborgen. [verdachte] diende in dit geval onder andere drie haken aan de buggy te bevestigen en een gordel bij [slachtoffer] om te doen. Dit heeft [verdachte] op 25 juni 2021 niet gedaan. Daarmee heeft zij de op haar rustende zorgplicht geschonden.
Er dient een zodanig causaal verband te bestaat tussen het schenden van deze zorgplicht en het overlijden van [slachtoffer] dat dit gevolg redelijkerwijs aan het handelen van [verdachte] kan worden toegerekend. Daarnaast dient het gevolg redelijkerwijs voorzienbaar te zijn geweest voor [verdachte] op het moment dat zij haar zorgplicht schond. Naar het oordeel van de rechtbank kan het overlijden van [slachtoffer] aan de zorgplichtschending door [verdachte] worden toegerekend en was dit ook een voorzienbaar gevolg.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de haken en gordel er bij uitstek toe dienden om de veiligheid van [slachtoffer] in het verkeer te waarborgen. Zonder zekering is de buggy instabiel en dat brengt grote risico’s met zich mee in iedere verkeerssituatie. Men dient er rekening mee te houden dat in dat geval een ernstig ongeluk kan gebeuren, waarbij degene die in de buggy zit kan komen te overlijden. Bij een kwetsbare verkeersdeelnemer als [slachtoffer] is het risico op overlijden des te groter. Tot ieders verdriet heeft dit risico zich in dit geval ook verwezenlijkt. De buggy is losgekomen van de rolstoelfiets en [slachtoffer] heeft als gevolg daarvan ernstig letsel opgelopen. De keuze om [slachtoffer] niet te behandelen, stond in directe relatie met het letsel dat door het ongeval is veroorzaakt. Deze keuze is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden begrijpelijk. Het overlijden van [slachtoffer] kan daarom in redelijkheid worden toegerekend aan de zorgplichtschending door [verdachte] .
Een en ander maakt dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de zorgplichtschending door [verdachte] en het overlijden van [slachtoffer] .
Daarmee is echter nog geen sprake van schuld in strafrechtelijke zin. Daarvoor is vereist dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid. In dit geval is daarbij van belang dat [verdachte] handelde als zorgverlener. Op een zorgverlener rust namelijk een grotere mate van verantwoordelijkheid. In haar functie als ambulant begeleidster mochten aan [verdachte] hogere eisen worden gesteld dan aan een gemiddeld mens als het gaat om bijvoorbeeld voorzichtigheid en oplettendheid. Het handelen van [verdachte] wordt afgezet tegen het handelen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot.
Verder wordt schuld in strafrechtelijke zin onderscheiden in bewuste schuld en onbewuste schuld. Bewuste schuld doet zich voor als iemand zich wel heeft gerealiseerd dat zijn handelen of nalaten een bepaald risico in het leven zou roepen of bepaalde gevolgen zou kunnen hebben, maar dit risico heeft onderschat. Van onbewuste schuld is sprake wanneer iemand zich geen moment heeft gerealiseerd dat hetgeen hij deed of naliet schadelijk of gevaarlijk was. In dat geval heeft men zich niet beseft wat men zich wel hoorde te beseffen en daarmee een bepaalde norm overtreden.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van onbewuste schuld. Op het moment dat [verdachte] [slachtoffer] op de rolstoelfiets zette, was zij met haar hoofd niet volledig bij de veiligheidshandelingen die zij in dit kader moest verrichten. Zij heeft de tijd op haar telefoon gecontroleerd en is daarna vergeten de drie haken en de gordel te bevestigen. Afgemeten tegen de norm van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot, mocht van [verdachte] echter worden verwacht dat zij de betreffende veiligheidshandelingen met meer aandacht had verricht. Bij het verrichten van dergelijke belangrijke handelingen kon zij het zich in de rol van ambulant begeleidster niet veroorloven om afgeleid te zijn.
De door de verdediging aangedragen notitie van Otten en Wiedemeijer maakt dit niet anders. Deze notitie verklaart naar het oordeel van de rechtbank slechts waarom [verdachte] zich niet heeft gerealiseerd dat zij de buggy niet goed heeft gezekerd toen zij de buggy met [slachtoffer] op de rolstoelfiets plaatste. Voor veel mensen zal de door Otten en Wiedemeijer omschreven werking van het brein herkenbaar zijn, maar dit neemt de schuld in strafrechtelijke zin voor [verdachte] als zorgverlener niet weg.
Naar het oordeel van de rechtbank mag namelijk van [verdachte] als zorgverlener van een extra kwetsbare persoon als [slachtoffer] ook worden verwacht dat zij na het uitvoeren van de benodigde veiligheidshandelingen controleert of zij deze ook naar behoren heeft uitgevoerd voordat zij daadwerkelijk ging fietsen. Op die manier had voorkomen kunnen worden dat het onbewust niet uitvoeren van bepaalde reeks handelingen schade tot gevolg heeft. Door deze controle na te laten is sprake van meer dan één enkel moment van onoplettendheid. De rechtbank is concluderend van oordeel dat [verdachte] niet roekeloos of zeer onvoorzichtig heeft gehandeld, maar zij is wel aanmerkelijk onachtzaam en nalatig geweest.