beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, sector kanton
zaaknummers: 9817515 EA VERZ 22-239 en 9821686 EA VERZ 22-244
beschikking van: 27 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter
in zaak 9817515 EA 22-239:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. I.W.E. Lansen,
de besloten vennootschap PHILIPS ELECTRONICS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.J. Huisman,
en in zaak 9821686 EA 22-244:
de besloten vennootschap PHILIPS ELECTRONICS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.J. Huisman,
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. I.W.E. Lansen.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Philips worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURES
[verzoekster] heeft op 13 april 2022 een verzoek met producties ingediend (9817515 EA 22-239) op grond van artikel 7:681 BW. Philips heeft een verweerschrift ingediend, met producties.
Philips heeft op 15 april 2022 een verzoek met producties ingediend (9821686 EA 22-244) op grond van artikel 7:677 BW. [verzoekster] heeft een verweerschrift ingediend.
De verzoeken zijn gezamenlijk mondeling behandeld op 9 juni 2022. Voorafgaand aan de zitting hebben [verzoekster] en Philips nog stukken ingediend. Philips heeft in de zaak 9817515 EA 22-239 een tegenverzoek ingediend en [verzoekster] heeft haar verzoek in die zaak vermeerderd. Op de zitting is [verzoekster] met haar gemachtigde en een tolk Engels verschenen. Namens Philips is [naam 1] met de gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunt aan de hand van een pleitnota toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.
Feiten
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Philips is een grote internationale onderneming, onder meer actief op het gebied van (consumenten-) elektronica. Wereldwijd zijn er 70.000 medewerkers bij Philips in dienst, waarvan er ongeveer 12.000 in Nederland werkzaam zijn. Philips heeft haar gehele personeelsadministratie ondergebracht bij een bedrijf in Polen (Philips People Services).
1.2.
[verzoekster] is op 1 december 2015 bij Philips in dienst getreden in de functie van Global Supplier Account Manager. Zij gebruikte bij Philips toen de naam [gebruikte naam] . [verzoekster] was werkzaam onder de (functioneel) leidinggevende dhr [naam 2] . Aan dit dienstverband is met ingang van 1 december 2016 een einde gekomen door een beslissing van de kantonrechter te Eindhoven op een ontbindingsverzoek van Philips. Aan het ontbindingsverzoek had Philips primair ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] ten grondslag gelegd en onder meer gesteld dat [verzoekster] geen functioneel hiërarchische verhoudingen accepteert, ‘en plein publique’ conflicten creëert, discussies uitvecht en collega’s afvalt. Volgens Philips was er tevergeefs geprobeerd een werkbare relatie te creëren. [verzoekster] heeft verweer gevoerd, gericht op de conclusie dat er geen grond bestond om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft de ontbinding uitgesproken op de subsidiaire grond, te weten een verstoorde arbeidsverhouding tegen 1 december 2016, zonder billijke vergoeding.
1.3.
In het voorjaar van 2021 heeft [verzoekster] opnieuw bij Philips gesolliciteerd, ditmaal onder de naam [gebruikte naam] . Zij heeft bij haar sollicitatie een CV aan Philips overhandigd waarop haar eerdere dienstverband bij Philips niet stond vermeld. Op het CV stond vermeld dat [verzoekster] van november 2014 tot april 2016 bij Cargill heeft gewerkt en van mei 2016 tot april 2017 bij BP. Ook tijdens de sollicitatie-gesprekken die [verzoekster] met de recruiter van de afdeling Talent Acquisition heeft gevoerd, heeft zij haar eerdere dienstverband bij Philips niet genoemd. Philips heeft [verzoekster] op 22 juni 2021 een arbeidsovereenkomst aangeboden met startdatum 1 september 2021. [verzoekster] zou werkzaam zijn onder de leidinggevende dhr [naam 3] . De heren [naam 2] en [naam 3] werken bij andere afdelingen van Philips en hebben geen onderling (functioneel) contact.
1.4.
In augustus 2021, enkele weken voordat [verzoekster] met haar werkzaamheden voor Philips zou starten, heeft de administratie van Philips in Polen (Philips People Services) de recruiter bericht dat [verzoekster] (zo bleek uit haar BSN) al bekend was in het computersysteem van Philips. De recruiter die het sollicitatieproces heeft begeleid vanuit de afdeling Talent Acquisition, de heer [naam 4] , heeft daarop telefonisch contact gehad met [verzoekster] en hier navraag naar gedaan. Volgens [verzoekster] heeft zij op dat moment aan [naam 4] bevestigd dat zij ook in 2016 voor Philips had gewerkt. Volgens Philips heeft [verzoekster] juist gezegd dat zij niet dezelfde persoon was, dat de naam [verzoekster] veelvuldig voorkwam in China en Taiwan, en dat er sprake moest zijn van verwarring of een vergissing.
1.5.
Op 1 september 2021 is [verzoekster] bij Philips gestart in de functie van Marketing Director. Het salaris bedroeg € 12.500,00 bruto per maand inclusief vakantie-geld. Op het dienstverband werd de CAO Philips 2020-2022 van toepassing verklaard (verder: de CAO).
1.6.
Al snel na de indiensttreding van [verzoekster] verslechterde de relatie tussen haar en haar leidinggevende [naam 3] . [naam 3] heeft op enig moment begin 2022 bij het hogere management aangekaart dat [verzoekster] zich onbehoorlijk en onprofe-ssioneel gedroeg tegenover hem en meerdere collega's. Op 9 februari 2022 heeft [verzoekster] in een (teams) gesprek een ernstige officiële waarschuwing gekregen, is zij van haar interne positie afgehaald en werd haar een verbetertraject aangeboden. Dit is [verzoekster] op dezelfde dag schriftelijk bevestigd.
1.7.
De volgende dag, 10 februari 2022, is [verzoekster] op non-actief gesteld. De redenen daarvoor heeft Philips in een brief van diezelfde datum aan [verzoekster] medegedeeld en deze houden in, kort gezegd: 1) dat een betrokken stakeholder de naam [verzoekster] heeft herkend en dat Philips er zo achter is gekomen dat [verzoekster] bewust heeft verzwegen en verborgen dat zij al eerder (toen onder de naam [gebruikte naam] ) voor Philips heeft gewerkt en 2) dat zij na de meeting van de vorige dag verschillende stakeholders meerdere keren op een buitensporige en ongepaste manier (‘an excessive and inappropriate way’) heeft benaderd.
1.8.
Op 14 februari 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij [verzoekster] heeft gereageerd op de brief van Philips van 10 februari 2022.
1.9.
Philips heeft [verzoekster] op 15 februari 2022 op staande voet ontslagen. De redenen voor het ontslag waren in lijn met de redenen voor de non-actiefstelling en zijn als volgt geformuleerd in de ontslagbrief, voor zover relevant:
“1. We have established that you have provided false and/or misleading information about your employment history/CV in the application process. In particular, at crucial moments in the process and against key stakeholders in the process, you concealed and did not disclose that you had previously been employed by Philips. You knew or should reasonably have known that if this information had been known to these stakeholders, you would never have been (re)hired. (…)
Although you were employed by us for a year before, your CV states that you have (only) worked during this period at Cargill (from 11/2014 to 04/2016) and then BP (05/2016 to 04/ 2017).
(…)
it remains true that you have knowingly provided false and/or misleading information about your employment history. This to persons and/or in a context that you knew or should have known was unacceptable.
2. You were warned to refrain from unacceptable behaviour and communications (as explained earlier) and instructed not to contact colleagues about the situation. You violated this and your behaviour is unacceptable. Despite the explicit warning and instruction, we during the past days received reports of several Philips-colleagues that you were contacting them, sometimes in excessive ways. This is unacceptable.
(…)
The above reasons, taken individually as well as in combination with each other, constitute an urgent reason for us to terminate the employment contract with immediate effect as referred to in Section 7:678 of the Dutch Civil Code, and are ground for instant dismissal. In addition to the above facts, we have taken into account all other personal circumstances, including the duration of your employment and the fact that immediate dismissal would mean that you would no longer have any work or income and you would not be eligible for an unemployment benefit. However, your behaviour and actions are that unacceptable that we cannot reasonably be required to allow the employment contract to continue for a day longer. (…)”
1.10.
[verzoekster] heeft in het einde van het dienstverband berust.
Het geschil in de zaak 9817515 EA 22-239
2. In deze zaak staat het ontslag op staande voet en de daaraan ten grondslag gelegde dringende reden centraal. [verzoekster] berust in het einde van de arbeidsovereenkomst maar betwist dat daar een dringende reden aan ten grondslag ligt. Zij verzoekt een daartoe strekkende verklaring voor recht alsmede op grond van artikel 7:681 BW toekenning van verschillende vergoedingen en bedragen.
3. [verzoekster] heeft, na vermeerdering van haar verzoek, het volgende verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
€ 112.500,00 bruto aan billijke vergoeding, met wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de voldoening;
€ 43.303,57 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, met wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de voldoening;
€ 3.136,42 bruto aan transitievergoeding, met wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de voldoening;
€ 6.290,50 bruto aan niet genoten vakantiedagen, met wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de voldoening;
€ 2.500,00 netto aan verhuiskostenvergoeding, met wettelijke rente vanaf 15 februari 2022 tot aan de voldoening;
€ 1.242,90 bruto aan annual incentive bonus, met wettelijke rente vanaf 31 maart 2022 tot aan de voldoening;
€ 466,06 netto aan onkosten;
- -
veroordeling van Philips tot verstrekking van een correcte eindafrekening, binnen 14 dagen na deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag dat Philips niet aan de beschikking voldoet;
- -
primair schorsing van het concurrentiebeding en subsidiair veroordeling van Philips tot betaling van € 12.500,00 bruto per maand aan [verzoekster] voor de duur van het concurrentiebeding;
- -
veroordeling van Philips in de proceskosten.
4. Aan haar verzoeken legt [verzoekster] ten grondslag dat Philips haar ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. [verzoekster] heeft geen onjuiste of misleidende informatie verstrekt tijdens het sollicitatieproces. Het eerdere dienstverband bij Philips was volgens [verzoekster] inhoudelijk niet relevant om te vermelden voor de vacature van Marketing Director en heeft maar kort geduurd. Op het moment dat [naam 4] navraag deed over haar bekendheid binnen de salarisadministratie bij PPS heeft [verzoekster] aan hem direct volledige openheid van zaken gegeven. Philips heeft [verzoekster] dan ook weer hetzelfde e-mailadres en salarisnummer gegeven als in 2016 en heeft haar welkom terug geheten. Dat deze informatie kennelijk niet elders binnen Philips bekend is geworden, kan niet aan [verzoekster] worden verweten.
5. Bovendien heeft Philips het ontslag niet onverwijld gegeven, nu zij in augustus 2021 al op de hoogte was van het feit dat [verzoekster] dezelfde persoon was die in 2016 ook voor Philips heeft gewerkt. [verzoekster] heeft dat immers telefonisch bevestigd aan [naam 4] .
6. [verzoekster] betwist verder dat zij collega’s onbehoorlijk heeft benaderd. [verzoekster] was ontdaan na de schorsing op 9 februari 2022 en heeft getracht na te gaan hoe collega’s over deze situatie dachten. Zij heeft een aantal collega’s geprobeerd te bellen en degenen die zij niet kon bereiken nog eens gebeld. Dat maakt haar gedrag niet excessief of onbehoorlijk.
7. [verzoekster] ziet geen mogelijkheden om haar werkzaamheden voor Philips te hervatten. Daarvoor is haar vertrouwen in Philips te ernstig geschaad. [verzoekster] legt zich daarom neer bij het gegeven ontslag en verzoekt verschillende financiële vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding.
8. Philips voert verweer, inhoudende dat zij [verzoekster] terecht en onverwijld op staande voet heeft ontslagen. Philips is [verzoekster] niets meer verschuldigd. Het is juist [verzoekster] die nog een bedrag aan Philips moet betalen. Het verweer van Philips zal, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde komen.
9. Philips concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] . Daarnaast verzoekt Philips, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
veroordeling van [verzoekster] tot betaling van € 1.823,06 netto op grond van de eindafrekening;
- -
[verzoekster] te gebieden over te gaan tot teruggave van de bedrijfseigendommen van Philips, waaronder de laptop en simkaart, binnen 14 dagen na deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat [verzoekster] niet aan de beschikking voldoet, tot een maximum van € 10.000,00.
10. [verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen het tegenverzoek van Philips, dat voor zover relevant bij de beoordeling aan de orde komt.
Beoordeling
15. Gelet op de samenhang tussen de zaken EA 22-239 en EA 22-244 zullen deze hieronder gezamenlijk worden beoordeeld.
Het ontslag op staande voet
16. De kantonrechter dient in de eerste plaats te beoordelen of de reden die Philips aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeert als bedoeld in artikel 7:677 BW en of er onverwijld is opgezegd. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten daarbij de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van [verzoekster] spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van [verzoekster] en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor haar heeft.
16. Voor de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden tot dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen (zie o.a. HR 21 januari 2000, JAR 2000/45, [arrest] /Hema.
In augustus 2021 is er – zo wordt in dit verband overwogen - vanuit de administratie bij PPS in Polen een signaal gekomen dat [verzoekster] mogelijk eerder werkzaam was geweest voor Philips. Dat is doorgegeven aan de recruiter. Deze heeft telefonisch contact gehad met [verzoekster] . De door [verzoekster] bij dat gesprek verstrekte informatie is in elk geval dusdanig geweest dat de recruiter het verder heeft laten rusten en dhr [naam 3] of andere leidinggevende van [verzoekster] daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. Dat [verzoekster] volledige openheid van zaken heeft gegeven, is dus (mede gelet op de e-mail van [verzoekster] van 10 februari 2022, overgelegd in de procedure) niet geloofwaardig.
16. De kantonrechter volgt [verzoekster] ook niet in haar stelling dat voor zover de recruiter wist van het eerdere dienstverband, dat deze kennis moet worden toegerekend aan het -tot ontslag bevoegde- hogere management van Philips. Philips heeft ter zitting haar wervingsprocessen toegelicht en verklaard dat op verschillende (HR-)niveaus mensen bij dit proces zijn betrokken die niet noodzakelijkerwijs met elkaar samenwerken of contact met elkaar hebben. Daar komt bij dat Philips een multinationaal bedrijf is met 70.000 medewerkers. Van het management kan niet worden verwacht dat zij van al het dagelijkse reilen en zeilen op de hoogte is.
16. Maar zelfs als het zo is dat [verzoekster] in dit gesprek heeft bevestigd dat zij dezelfde persoon was - hetgeen Philips, middels de recruiter die bereid is zulks onder ede te bevestigen, gemotiveerd betwist – dan nog geldt dat de recruiter noch de PPS administratie in Polen, de bevoegdheid had om [verzoekster] ontslag te geven. De persoon/personen die deze bevoegdheid wél hadden, zijn (onbetwist) pas op 10 februari 2022 bekend geworden met deze omstandigheden, waarna zij direct onder opgave van redenen [verzoekster] op non-actief hebben geplaatst. [verzoekster] wordt uitgenodigd voor een gesprek op de volgende dag, middels een teams-meeting, waar [verzoekster] niet is verschenen. Vervolgens heeft na het weekend, op 14 februari 2022, alsnog een gesprek plaatsgevonden. Het ontslag is [verzoekster] een dag later, op 15 februari 2022, verleend.
16. Gelet op de hierboven genoemde gang van zaken heeft Philips voldoende voortvarend gehandeld en is het ontslag op staande voet onverwijld gegeven.
16. Vervolgens moet worden beoordeeld of de handelwijze van [verzoekster] het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt c.q. als dringende reden kwalificeert. Daarvoor dienen alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen.
16. Vaststaat dat [verzoekster] haar eerdere dienstverband met Philips (van ongeveer een jaar) niet op haar CV heeft vermeld en dat niet tijdens de met haar gevoerde sollicitatiegesprekken heeft medegedeeld. De kantonrechter is mede gelet op de wijze waarop het eerste dienstverband is geëindigd, met Philips van oordeel dat [verzoekster] zulks had dienen te vermelden en dat het achterwege laten daarvan een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren. De kantonrechter neemt daartoe in overweging dat [verzoekster] , haar opleidingen en ervaring in aanmerking genomen, had moeten begrijpen dat haar eerdere dienstverband bij Philips, de wijze waarop dit dienstverband is geëindigd en de verwijten die Philips haar destijds heeft gemaakt, bijzondere omstandigheden betreffen die voor de beslissing van Philips om [verzoekster] (opnieuw) als werknemer aan te stellen van groot belang zijn. Door haar eerdere dienstverband bij Philips en de ontbindings-procedure die tot het einde van dat dienstverband heeft geleid, te verzwijgen en onder een andere (voor)naam te solliciteren, heeft [verzoekster] het vertrouwen van Philips zodanig geschonden dat van Philips redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereen-komst met [verzoekster] nog langer te laten voortduren. Dat [verzoekster] haar dienstverband bij Philips niet relevant genoeg vond om op haar CV te vermelden, maakt dat niet anders. Ook -voor zover dat juist zou zijn - de omstandigheid dat [verzoekster] desgevraagd aan de recruiter heeft verklaard dat zij eerder voor Philips heeft gewerkt, wijzigt het oordeel niet. De verklaring is in de eerste plaats veel te laat, nu Philips op dat moment haar al een arbeidsovereenkomst had aangeboden. In de tweede plaats neemt dit de dringende reden niet weg, namelijk dat [verzoekster] op haar CV en tijdens de sollicitatiegesprekken misleidende informatie heeft gegeven, althans zeer relevante informatie heeft verzwegen. Een eventuele miscommunicatie ontslaat [verzoekster] niet van de verplichting zelf eerlijk en open te zijn tegenover haar werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter is de onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst gezien het voorgaande rechtsgeldig.
16. Wat betreft de tweede reden die Philips aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd (het onbehoorlijk benaderen van collega’s) kan de beoordeling daarvan in het midden blijven, nu de voorgaande reden voor het ontslag reeds voldoende grond voor een ontslag op staande voet oplevert en Philips de verweten gedragingen apart zowel als gezamenlijk aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd.
16. De conclusie is derhalve dat de gedragingen van [verzoekster] als dringende reden kwalificeren, op grond waarvan Philips gerechtigd was haar op staande voet te ontslaan. Er is ook onvoldoende gesteld ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] om de beoordeling anders te doen uitvallen.
De door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht, billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding
25. Uit het voorgaande volgt dat nu het ontslag op staande voet terecht door Philips is gegeven. Dat heeft tot gevolg dat voor toewijzing van de door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht, billijke vergoeding en gefixeerde vergoeding geen ruimte bestaat. Deze verzoeken worden afgewezen.
De transitievergoeding
26. [verzoekster] heeft verzocht om Philips te veroordelen een transitievergoeding te betalen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en een aparte toets vergt (vgl HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484), leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval wel een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen.
De eindafrekening
27. Partijen zijn verdeeld over de juistheid van de door Philips opgemaakte eindafrekening. Op de eindafrekening heeft Philips de niet genoten vakantiedagen van € 6.290,50 bruto verrekend met het voorschot op de verhuiskostenvergoeding van € 5.000 netto dat [verzoekster] van Philips heeft ontvangen. [verzoekster] moet volgens Philips onder de streep nog € 1.823,06 netto aan haar betalen. Volgens [verzoekster] heeft Philips de verhuiskostenvergoeding onterecht verrekend. Zij stelt recht te hebben op verhuiskostenvergoeding van € 7.500,00. Philips moet dus nog een bedrag van € 2.500,00 netto aan haar betalen.
27. Philips heeft in dit verband toegelicht dat [verzoekster] de voor de verhuiskostenvergoeding vereiste documenten, te weten een ‘signed change of residency statement’ en een ‘copy of new home rental of purchasing agreement’ niet aan Philips heeft verstrekt. Philips stelt zich daarom op het standpunt dat [verzoekster] het voorschot van € 5.000,00 aan verhuiskostenvergoeding moet terugbetalen en dat Philips niet langer is gehouden tot betaling van het restant van € 2.500,00. [verzoekster] heeft erkend dat zij de genoemde documenten niet heeft verstrekt, maar stelt dat zij wel degelijk verhuisd is voor haar werk bij Philips en daarvoor kosten heeft gemaakt.
27. Vaststaat dat [verzoekster] van Luxemburg naar Den Haag is verhuisd voor haar werk voor Philips. Philips heeft dit niet betwist. Dat [verzoekster] verhuiskosten heeft gemaakt ligt daarmee voor de hand. Nu Philips de verhuizing op zich niet heeft betwist, en niet gesteld of gebleken is dat Philips [verzoekster] er gedurende het dienstverband op heeft gewezen dat de benodigde documenten nog ontbraken, heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt wat haar belang is bij niet alsnog overleggen van de gevraagde documenten, waarna het restant van de verhuiskostenvergoeding kan worden uitgekeerd.
27. Dat betekent dat Philips ten onrechte het voorschot op die vergoeding van € 5.000,00 op de eindafrekening heeft verrekend met de niet genoten vakantiedagen. Philips zal worden veroordeeld tot betaling van de niet-genoten vakantiedagen. Nu dus niet valt in te zien waarom [verzoekster] deze documenten niet alsnog kan overleggen, en zij daartoe zal (moeten) overgaan, zal Philips onder deze voorwaarde worden veroordeeld tot betaling van het restant van de verhuiskostenvergoeding van € 2.500,00, dus indien en voor zover [verzoekster] de benodigde documenten alsnog aan Philips ter hand stelt. De wettelijke rente zal over de ingehouden vakantiedagen worden toegewezen vanaf de datum van het verzoek en over de ingehouden € 2.500,- vanaf het moment van overleggen van de resterende documenten. Er is onvoldoende gesteld om de rente toe te wijzen vanaf een eerdere datum.
27. Ook zal Philips worden veroordeeld tot het afgeven van een correcte eindafrekening. De verzochte dwangsom op deze veroordeling kan achterwege blijven, nu er geen enkele reden is om aan te nemen dat Philips aan deze veroordeling niet zal voldoen.
27. Het verzoek van Philips tot veroordeling van [verzoekster] van betaling van € 1.823,06 zal derhalve worden afgewezen.
De bonus
33. [verzoekster] heeft om uitbetaling van een bonus van € 1.242,90 bruto verzocht. Philips heeft de verschuldigdheid van deze bonus niet ontkend, maar voert aan dat er een verrekening heeft plaatsgevonden ter hoogte van € 627,67 (het nettobedrag van de bonus) met betrekking tot een loonbeslag door het CJIB. Dit volgt volgens Philips uit de door [verzoekster] overgelegde loonstrook van maart 2022 en de door Philips overgelegde brief van de deurwaarder van 2 maart 2020. [verzoekster] heeft de juistheid van dit verweer erkend. Dat betekent dat Philips terecht is overgegaan tot verrekening van de bonus met het derdenbeslag. Het verzoek van [verzoekster] tot uitbetaling van de bonus zal daarom worden afgewezen.
De door [verzoekster] gemaakte onkosten
34. [verzoekster] heeft verder onder verwijzing naar overgelegde declaraties gesteld dat zij voor een bijeenkomst in Amsterdam op 22 september 2021 en voor een zakenreis naar Polen van 1 tot en met 4 november 2021 onkosten van in totaal € 466,06 netto heeft gemaakt. Zij verzoekt Philips in deze kosten te veroordelen. Philips verweert zich tegen dit verzoek met een beroep op het Philips Global Travel & Expense Policy, waarin staat dat kosten binnen 10 dagen moeten zijn gedeclareerd en dat Philips anders het recht heeft de declaraties af te wijzen.
34. Hoewel [verzoekster] de declaraties niet binnen 10 dagen heeft ingediend, staat vast dat zij deze onkosten wel heeft gemaakt. [verzoekster] heeft dat onderbouwd met facturen en bonnen en Philips heeft dit ook niet betwist. Ook staat onbetwist vast dat [verzoekster] deze kosten heeft gemaakt ten behoeve van haar werkzaamheden voor Philips. De kantonrechter begrijpt dat deze kosten -indien zij tijdig door [verzoekster] waren ingediend- zonder problemen door Philips zouden zijn vergoed. Het enkele feit dat [verzoekster] deze kosten nu pas, wellicht in het kader van deze procedure, indient, vormt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende rechtvaardiging om deze kosten thans niet te vergoeden. Het verzoek van [verzoekster] zal daarom worden toegewezen.
De bedrijfseigendommen van Philips
36. Volgens Philips heeft [verzoekster] nog bedrijfseigendommen van Philips, waaronder een laptop en een simkaart, in haar bezit. Philips verzoekt veroordeling van [verzoekster] tot teruggave van deze bedrijfseigendommen op straffe van een dwangsom. Nu [verzoekster] tegen dit verzoek geen verweer heeft gevoerd, zal dit verzoek worden toegewezen. [verzoekster] zal de dwangsom verbeuren vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking.
Het concurrentiebeding
37. [verzoekster] heeft verzocht het non-concurrentiebeding dat partijen in de arbeidsovereenkomst overeen zijn gekomen te schorsen, dan wel Philips te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de duur van het concurrentiebeding. Het concurrentiebeding komt erop neer dat [verzoekster] gedurende maximaal één jaar na afloop van haar dienstverband niet werkzaam kan zijn voor een bedrijf dat vergelijkbare producten maakt, verhandelt of exploiteert als Philips. Volgens [verzoekster] wordt zij door het beding onnodig beperkt in haar kansen op de arbeidsmarkt en beschikt zij ook niet over concurrentiegevoelige kennis of ervaring.
37. Een concurrentiebeding beperkt een werknemer in zijn grondrecht van vrije arbeids-keuze. Een dergelijke beperking is slechts geoorloofd als daar een relevant belang van de werkgever tegenover staat. Op grond van artikel 7:653 BW kan de bodemrechter een beding geheel of gedeeltelijk vernietigen als in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
37. Vooropgesteld wordt dat Philips een te respecteren belang heeft bij handhaving van een concurrentiebeding teneinde haar concurrentie-positie in de markt te beschermen. Dit belang van Philips moet worden afgezet tegen het belang van [verzoekster] . De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] niet is aangewezen op de branche waarin Philips werkzaam is om in haar levensonderhoud te voorzien. Zij heeft geen specifieke ervaring in de branche, waarin Philips actief is, en is voorheen bij diverse bedrijven in allerlei verschillende sectoren werkzaam geweest. Dat [verzoekster] door het concurrentiebeding in een zodanig ongunstigere positie op de arbeidsmarkt komt te verkeren, dat haar belang bij (gedeeltelijke) vernietiging/schorsing van dit beding moet prevaleren boven het belang van Philips bij handhaving daarvan, is niet onderbouwd of gebleken. Het primaire verzoek tot schorsing van het concurrentiebeding wordt afgewezen.
37. De subsidiair verzochte vergoeding heeft [verzoekster] , zo begrijpt de kantonrechter, gegrond op artikel 7:653 lid 5 BW. De kantonrechter kan op grond van dit artikel bepalen dat de werkgever voor de duur van de beperking een vergoeding aan de werknemer moet betalen indien de werknemer in belangrijke mate belemmerd wordt om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. Voor toekenning van een dergelijke vergoeding is in dit geval geen plaats. Zoals hiervoor overwogen moet het voor [verzoekster] , ook met inachtneming van het concurrentiebeding, mogelijk zijn om elders ander werk te vinden en aldus in haar inkomen te voorzien. De subsidiaire vordering tot toekenning van een vergoeding wordt afgewezen.
De door Philips verzochte gefixeerde schadevergoeding
41. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet blijkt dat [verzoekster] door opzet, dan wel schuld aan Philips een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Bijgevolg is dat [verzoekster] een vergoeding is verschuldigd op grond van artikel 7:677 lid 2 BW. Volgens het 3e lid van het artikel is de hoogte van de vergoeding gelijk aan de termijn van opzegging die de dringende reden gevende partij (in casu [verzoekster] ) in acht had moeten nemen, nu de wederpartij (in casu Philips) de opzegtermijn wordt ontnomen. De dag waartegen moet worden opgezegd, wordt hierbij mee gewogen. Volgens Philips bepaalt de CAO dat voor [verzoekster] een opzegtermijn van drie maanden geldt, zodat aan vergoeding € 43.561,64 toegewezen zou moeten worden.
41. [verzoekster] heeft niet betwist dat de hoogte van de vergoeding in beginsel € 43.561,64 bedraagt. [verzoekster] heeft (slechts) een beroep gedaan op matiging op grond van artikel 7:677 lid 5 BW.
41. Artikel 7:677 lid 5 bepaalt dat de kantonrechter de vergoeding kan matigen, indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. De vergoeding kan nooit lager zijn dan de wettelijke opzegtermijn, die in het geval van [verzoekster] één maand zou bedragen.
41. [verzoekster] heeft haar verzoek tot matiging met twee redenen onderbouwd. Aan de ene kant zou het [verzoekster] uitermate hard treffen als de vergoeding niet gematigd zou worden omdat [verzoekster] al sinds februari 2022 zonder inkomen zit. Aan de andere kant heeft Philips geen enkel nadeel ondervonden van het vertrek van [verzoekster] . Philips heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden aanwezig zijn om tot matiging over te gaan.
41. Dat [verzoekster] door de veroordeling tot de gefixeerde vergoeding in betalingsproblemen kan komen, is in deze situatie geen reden om de schadevergoeding te matigen. [verzoekster] heeft het aan zichzelf te wijten dat Philips haar op staande voet heeft ontslagen en de daardoor ontstane problemen komen voor haar rekening en risico. De aard en ernst van de verweten gedragingen en de wijze waarop [verzoekster] na ontdekking zich heeft opgesteld, spelen daarbij een rol. Ook de omstandigheid dat Philips geen daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden van het vertrek van [verzoekster] kan in deze situatie niet tot matiging leiden. De vergoeding is immers gefixeerd, wat wil zeggen dat de hoogte daarvan onafhankelijk is van de vraag of de werkgever van de vroegtijdige opzegging daadwerkelijk nadeel heeft geleden.
41. De kantonrechter ziet voor het overige ook geen andere argumenten om tot matiging over te gaan. De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek van Philips zal worden toegewezen, nu het bedrag in hoogte niet is betwist.
De proceskosten
47. De proceskosten in beide zaken komen voor rekening van [verzoekster] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Daarbij wordt opgemerkt dat in de zaak EA 22-244 geen gemachtigdensalaris en nakosten zullen worden toegewezen, gelet op de samenhang met de zaak EA 22-239.
in de zaak 9817515 EA 22-239:
veroordeelt Philips tot betaling aan [verzoekster] van:
- € 6.290,96 bruto aan niet genoten vakantiedagen, met wettelijke rente vanaf 13 april 2022 tot aan de voldoening;
- € 2.500,00 netto aan verhuiskostenvergoeding, indien en voorover [verzoekster] de resterende documenten – zoals genoemd in rov 28 - aan Philips ter hand stelt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen nadien tot aan de voldoening;
- € 466,06 netto aan onkosten;
veroordeelt Philips tot het verstrekken van een correcte eindafrekening, binnen 14 dagen na deze beschikking;
gebiedt [verzoekster] over te gaan tot teruggave van de bedrijfseigendommen van Philips, waaronder de laptop en simkaart, binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat [verzoekster] niet aan deze veroordeling voldoet, en bepaalt dat na het bedrag van € 10.000,00 geen dwangsommen meer zullen worden verbeurd;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Philips begroot op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [verzoekster] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
in de zaak 9821686 EA 22-244:
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan Philips van een bedrag van € 43.561,64 aan gefixeerde schadevergoeding;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Philips begroot op € 1.384,00 aan griffierecht;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en op 27 juni 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. K.J. Verschueren, griffier.
De griffier De kantonrechter