vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/13/688861 / HA ZA 20-881
de stichting
STICHTING DIESEL EMISSIONS JUSTICE,
gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s,
advocaat eerst mr. L.C.M. Berger, thans mr. Q.L.C.M. Bongaerts te Amsterdam,
1. de naamloze vennootschap
STELLANTIS N.V. (voorheen FIAT CHRYSLER AUTOMOBILES N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
FCA ITALY S.P.A.,
gevestigd te Turijn, Italië,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
ALFA ROMEO S.P.A.,
gevestigd te Turijn, Italië,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
FCA US LLC,
gevestigd te Auburn Hills, Michigan, Verenigde Staten van Amerika,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FCA NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. I.J.F. Wijnberg te Amsterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABSWOUDE B.V.,
gevestigd te Noordwijk,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMERICAN CARS SCHIMMERT B.V.,
gevestigd te Schimmert,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 8] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 9]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 10]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOPALACE ZWOLLE B.V.,
gevestigd te Zwolle,
advocaat mr. J.S. de Jong te Nijmegen,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 12]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 13] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 14]
,
gevestigd te Hendrik [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 15]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 16]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 17]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 18]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 19] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 20]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
21. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF DE SNIPPERLING APELDOORN B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
22. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF DE SNIPPERLING B.V.,
gevestigd te Deventer,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
23. de vennootschap onder firma
[gedaagde 23]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
24. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 24]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te 's-Hertogenbosch,
25. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 25]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
26. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 26]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
27. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 27]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
28. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 28]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
29. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF ZEEUW B.V.,
gevestigd te Hendrik Ido Ambacht,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
30. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 30]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
31. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 31]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
32. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 32]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
33. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOWINKEL B.V.,
gevestigd te Woerden,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
34. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 34]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
35. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 35]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
36. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 36]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
37. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 37]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
38. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 38] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
39. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTENT AUTOGROEP I B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
40. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTENT AUTOGROEP II B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
41. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 42]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
42. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE BURGH ACHT B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
43. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 43]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
44. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 44]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
45. de vennootschap onder firma
[gedaagde 45]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
46. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 46]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
47. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 47]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
48. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 48]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
49. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 49]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
50. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 50]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
51. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLANDSE AUTO IMPORTMIJ B.V.,
gevestigd te Rijnsburg,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
52. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 52]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
53. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 53]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
54. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 54]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
55. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 55] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
56. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 56]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
57. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 57] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
58. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 58]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
59. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 59]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
60. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 60]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
61. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 61] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
62. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 62]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
63. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOTORHUIS B.V.,
gevestigd te Leiden,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
64. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 64]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
65. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 65]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
66. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 66]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
67. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRUCKLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
68. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 68]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
69. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 69]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
70. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 70]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
71. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 71]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
72. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 72]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. M.J. van Joolingen te ’s-Hertogenbosch,
g e d a a g d e n.
Eiseres wordt hierna SDEJ genoemd. Gedaagden 1 tot en met 5 worden hierna gezamenlijk FCA c.s. genoemd, en ieder afzonderlijk FCA N.V., FCA Italy, Alfa Romeo, FCA US en FCA NL. Gedaagden 6 tot en met 72 worden hierna gezamenlijk de Dealers genoemd.
5 De beoordeling
5.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is in werking getreden de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie oftewel de WAMCA (de Wet van 20 maart 2019, Stb. 130, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken). Daarbij zijn de artikelen 3:305a tot en met 3:305d BW gewijzigd en is in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingevoegd titel 14A (“Van rechtspleging in zaken betreffende een collectieve actie en collectieve schadeafwikkeling”).
5.2.
Gelet op de internationale aspecten is in deze zaak allereerst van belang de Verordening Brussel I bis (Verordening (EU) nummer 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351).
De considerans van de Verordening Brussel I bis luidt, voor zover hier van belang:
(15) De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.
(16) Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. Dat is met name belangrijk bij geschillen betreffende niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, met inbegrip van smaad.
5.3.
De rechter die onderzoekt of hem rechtsmacht toekomt, moet zich bij dit onderzoek niet beperken tot de stellingen van de eiser, maar moet ook acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verweerder. Het onderzoek naar de rechtsmacht aan de hand van de Unierechtelijke instrumenten mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eisende partij gekozen grondslag van haar vordering. De rechtszekerheid verlangt dat de nationale rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken, zonder dat hij de zaak ten gronde hoeft te onderzoeken.
Indien de verweerder de stellingen van de eiser betwist, hoeft de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid te geven voor bewijslevering met betrekking tot de zowel voor de bevoegdheid als voor de gegrondheid relevante feiten, omdat daarmee op het onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen vooruit zou worden gelopen. Hieruit volgt dat de rechter zich bij beantwoording van deze vraag beperkt tot een prima facie oordeel. Zie bijvoorbeeld Hof van Justitie 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music).
5.4.
In deze zaak zijn verder van belang de bepalingen van de eerste afdeling (“Rechtsmacht van de Nederlandse rechter”) van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij de uitleg van deze bepalingen moet in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het Hof van Justitie over de (voorlopers van de) Verordening Brussel I bis, zo volgt uit HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443.
5.5.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in deze zaak tot slot van belang zijn de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over de bevoegdheid voor geheel interne gevallen.
5.6.
Zowel artikel 3:305a (oud) BW als artikel 3:305a (nieuw) BW bepalen, voor zover hier van belang, dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.
5.7.
SDEJ, die woonplaats heeft in Nederland, is een stichting die zich ten doel stelt specifieke belangen van anderen te behartigen. SDEJ beoogt de belangen te behartigen van alle natuurlijke personen en/of rechtspersonen die binnen de Europese Unie, subsidiair binnen Nederland, (A) een of meer “Getroffen Voertuigen” geleverd hebben gekregen of (B) een of meer nieuwe of gebruikte “Getroffen Voertuigen” uit hoofde van financial lease in bezit hebben (gehad), waarbij de Lessee (nog) geen juridisch eigenaar van het betreffende “Getroffen Voertuig” is geworden.
5.8.
De Verordening Brussel I bis en de bepalingen van de eerste afdeling van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevatten geen bijzondere regels voor rechtsmacht in geval van collectieve acties. De algemene regels zijn van toepassing. Uitgegaan moet worden van de (groepen van) personen wier belangen SDEJ beoogt te beschermen.
Rechtsmacht en relatieve bevoegdheid ten aanzien van FCA N.V., FCA NL en de Dealers
5.9.
FCA N.V., FCA NL en de Dealers hebben alle woonplaats in Nederland. Voor zover de door SDEJ ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van in Nederland wonende personen is er geen rechtsmachtkwestie. De (nationale) bevoegdheid van de Nederlandse rechter berust op het nationale recht. Voor zover de door SDEJ ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van niet in Nederland wonende personen is er sprake van een internationaal aspect, dat leidt tot de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Nu deze gedaagden in Nederland woonplaats hebben, berust de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in dit verband op artikel 4 lid 1 Verordening Brussel I bis.
5.10.
FCA N.V. en FCA NL (die beide woonplaats hebben in Amsterdam) en de Dealers (van wie enkele woonplaats hebben in Amsterdam, althans in het arrondissement Amsterdam) hebben zich niet op de voet van artikel 110 lid 1 Rv beroepen op relatieve onbevoegdheid van deze rechtbank. Deze rechtbank is daarom ten aanzien van ieder van hen naar nationaal recht (ook) relatief bevoegd.
Rechtsmacht ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo
5.11.
De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo moet worden beoordeeld aan de hand van de Verordening Brussel I bis. Zij hebben woonplaats op het grondgebied van Italië, een lidstaat. Op grond van artikel 5 lid 1 Verordening Brussel I bis kunnen zij slechts voor een Nederlands gerecht worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van de verordening gegeven regels.
5.12.
SDEJ beroept zich allereerst op het leerstuk van de ankergedaagde, zoals volgt uit artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis. SDEJ beroept zich voorts op artikel 7, punt 2, Verordening Brussel I bis (de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan).
5.13.
FCA c.s. voeren hiertegen aan dat de Nederlandse rechter op grond van deze bepalingen geen internationale bevoegdheid ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo toekomt. FCA c.s. maken een uitzondering voor, wat zij noemen, de “AMS-Kopers” (door hen gedefinieerd als “(rechts)personen die hun voertuigen nieuw of tweedehands in het arrondissement van de Rechtbank Amsterdam hebben gekocht of daar via lease onder zich hebben gekregen”). FCA c.s. onderscheiden naast AMS-Kopers “NL-Kopers” (door hen gedefinieerd als “(rechts)personen die hun voertuigen nieuw of tweedehands in Nederland maar buiten het arrondissement van de Rechtbank Amsterdam hebben gekocht, althans via lease onder zich hebben gekregen”) en “EU-Kopers” (door hen gedefinieerd als “(rechts)personen die hun voertuigen nieuw of tweedehands buiten Nederland maar binnen de EU hebben gekocht, of via lease onder zich hebben gekregen”). De AMS-Kopers zijn volgens hen, vooralsnog, onvoldoende geconcretiseerd.
5.14.
De rechtbank stelt voorop dat SDEJ de personen tot bescherming van wier belangen haar vorderingen strekken niet hoeft te concretiseren, niet onder het oude en niet onder het nieuwe (sinds 1 januari 2020 geldende) collectieve-actierecht. Onder de WAMCA is een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt voldoende (artikel 1018c lid 1 aanhef en onder b Rv). Zoals hiervoor onder 3.2 is vastgesteld, heeft SDEJ deze omschrijving gegeven. De eisende partij betreft aldus een Nederlandse stichting die optreedt ten behoeve van een verder niet geconcretiseerde groep Europese kopers.
5.15.
De rechtbank overweegt met betrekking tot artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis als volgt.
Deze bepaling houdt in dat, indien er meer dan één verweerder is, een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. De bepaling vindt haar grond in de samenhang van de vorderingen.
5.16.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat het aan de nationale rechter is om, rekening houdend met alle noodzakelijke elementen van het dossier, te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Het gevaar op onverenigbare beslissingen dient te worden verstaan als het gevaar op tegenstrijdige beslissingen. Daarbij kan van belang zijn of de gedaagden onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. Ook de rechtsgrondslag van de vorderingen is van belang, waarbij geldt dat een identieke rechtsgrondslag geen onmisbare voorwaarde is voor toepassing van artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis. Verder geldt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig kunnen worden geacht in de zin van artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis op grond van enkele divergentie in de beslechting van het geschil; vereist is dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. Wanneer tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen verschillende rechtsgrondslagen hebben, staat dat op zich niet in de weg aan toepassing van artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis, mits voor de gedaagden voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waar ten minste één van hen woonplaats had.
5.17.
Tot de gedaagden behoren FCA N.V., FCA NL en de Dealers. FCA N.V., FCA NL en een aantal Dealers hebben woonplaats in Amsterdam, althans in het arrondissement Amsterdam. De bevoegdheid ten aanzien van deze ‘Amsterdamse’ gedaagden berust op hun woonplaats. Zij zijn dan ook potentiële ankergedaagden, dat wil zeggen gedaagden via wie – onder de door artikel 8, punt 1, van de verordening gestelde voorwaarde – rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo kan ontstaan. SDEJ noemt FCA N.V. de primaire ankergedaagde. Zij heeft dat standpunt in het bijzonder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegelicht.
De door SDEJ ingestelde vorderingen zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven. De vorderingen tegen de Dealers hebben vooral een contractuele grondslag, terwijl de vorderingen tegen de overige gedaagden een delictuele grondslag kennen. De vorderingen tegen de Dealers en FCA NL als Nederlandse importeur zien met name op Nederlandse afnemers. Dat is anders ten aanzien van de vorderingen op de Nederlandse moedermaatschappij FCA N.V. en de beide Italiaanse werkmaatschappijen FCA Italy en Alfa Romeo: voor hen geldt dat zij door alle Europese afnemers in rechte kunnen worden aangesproken. De Nederlandse moedermaatschappij wordt door SDEJ kennelijk beschouwd als de rechtspersoon die kort gezegd beslissende invloed op de beide Italiaanse werkmaatschappijen heeft uitgeoefend. In zoverre verschillen de vorderingen. Echter alle gedaagden opereren in dezelfde keten, die (volgens SDEJ) is gericht op het ontwikkelen, produceren, op de markt brengen en leveren van dieselvoertuigen met een, wat SDEJ noemt, illegaal manipulatie-instrument. De omstandigheid dat ieder van hen specifieke verwijten worden gemaakt en dat tegen ieder van hen verschillende vorderingen op verschillende grondslagen zijn ingesteld, doet er niet aan af dat voor de beoordeling van die verwijten, vorderingen en grondslagen een aantal gemeenschappelijke feitelijke vragen en rechtsvragen moeten worden beantwoord. Dit betreft bijvoorbeeld de vraag in welke typen voertuig of motor een manipulatie-instrument is ingebouwd, de vraag naar de toelaatbaarheid van dat manipulatie-instrument, de vraag welke effecten (schadelijke gevolgen) dat manipulatie-instrument heeft, de vraag of die effecten (schadelijke gevolgen) zijn weggenomen door een update en de vraag welke effecten (schadelijke gevolgen) die update heeft. In zoverre is er sprake van een zelfde situatie, feitelijk en rechtens. Gelijktijdige berechting vanuit het oogpunt van een goede rechtsbedeling is aangewezen. Daarbij is tot slot van belang dat voor FCA Italy en Alfa Romeo niet onvoorzienbaar is dat zij in Nederland worden gedagvaard, nu dit het land is waar hun moedermaatschappij is gevestigd en waar dus ten aanzien van hen beleidsbeslissingen kunnen zijn genomen. Dit geldt temeer nu FCA N.V. (tevens) rechtsopvolgster onder algemene titel is van Fiat S.p.A. Bovendien zijn ook in Nederland door FCA Italy en Alfa Romeo geproduceerde auto’s op de markt gebracht.
5.18.
De conclusie is dat de rechtbank ten aanzien FCA Italy en Alfa Romeo op de voet van artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis rechtsmacht toekomt. Bij deze uitkomst behoeft het beroep van SDEJ op artikel 7, punt 2, Verordening Brussel I bis geen behandeling.
Rechtsmacht ten aanzien van FCA US
5.19.
De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van FCA US moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de eerste afdeling van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.20.
SDEJ beroept zich allereerst op artikel 7 lid 1 Rv. Naar de rechtbank begrijpt, beroept SDEJ zich voorts op artikel 6 aanhef en onder e Rv.
5.21.
FCA c.s. voeren hiertegen aan dat de Nederlandse rechter op grond van deze bepalingen geen internationale bevoegdheid ten aanzien van FCA US toekomt. FCA c.s. maken een uitzondering voor de AMS-Kopers en de NL-Kopers, zoals door hen gedefinieerd. Beide groepen kopers zijn volgens hen echter, vooralsnog, onvoldoende geconcretiseerd.
5.22.
De rechtbank verwijst met betrekking tot dat laatste naar hetgeen hiervoor onder 5.14 is overwogen en geoordeeld.
5.23.
De rechtbank overweegt met betrekking tot artikel 7 lid 1 Rv als volgt.
Deze bepaling houdt in dat, indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid, de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem deze ook toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
Mede gelet op hetgeen hiervoor (in het bijzonder onder 5.17) ten aanzien van FCA Italy en Alfa Romeo is overwogen en geoordeeld, zijn deze voorwaarden vervuld. De Nederlandse rechter heeft ten aanzien van alle overige gedaagden rechtsmacht, tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden bestaat een zodanige samenhang dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
5.24.
Bij deze uitkomst behoeft het beroep van SDEJ op artikel 6 aanhef en onder e Rv geen behandeling.
Toepasselijkheid WAMCA en/of artikel 3:305a (oud) BW
5.25.
Zoals hiervoor onder 2.1 reeds is vermeld, is de WAMCA met ingang van 1 januari 2020 in werking getreden.
5.26.
Artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (Overgangswet nieuw BW) bevat, kort gezegd, het BW-overgangsrecht:
In afwijking van artikel 68a, blijven voor een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen als bedoeld in de artikelen 305a tot en met 305d van Boek 3 en die is ingesteld op of na 1 januari 2020 de voorwaarden van toepassing die golden voor die datum voor zover de rechtsvordering betrekking heeft op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016.
Artikel III onderdeel 2 van de WAMCA bevat, kort gezegd, het Rv-overgangsrecht:
Artikel II van deze wet is van toepassing op gedingen die aanhangig zijn gemaakt op of na het tijdstip van het in werking treden van deze wet en die betrekking hebben op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden op of na 15 november 2016.
Artikel IIa van de WAMCA wordt in artikel III onderdeel 2 kennelijk abusievelijk niet genoemd.
5.27.
Artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw BW en het Rv-overgangsrecht zijn het resultaat van het amendement van het lid Van Gent c.s. (Kamerstukken II, 2018/19, 34 608, nr. 13).
5.28.
De toelichting bij het amendement Van Gent c.s. luidt:
Dit amendement verbetert het overgangsrecht.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel, zoals de regering dat op 15 november 2016 naar de Kamer heeft gestuurd, bevatte geen overgangsrecht (…). Hierop is veel kritiek gekomen. De regering heeft er daarom voor gekozen op 11 januari 2018 per nota van wijziging een beperkte vorm van overgangsrecht in te voegen (…). De indieners vinden deze wijziging een stap in de goede richting, maar zijn van mening dat het overgangsrecht verder kan worden verbeterd.
Op grond van het huidige wetsvoorstel (…) kunnen tot in lengte van dagen vorderingen worden ingediend met gebruikmaking van het nieuwe recht naar aanleiding van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, voor zover geen sprake is van verjaring. Dat levert een onterechte verruiming op van de bevoegdheden voor eisende partijen, terwijl de verwerende partij onmogelijk met gebruikmaking van dit instrument door de eiser rekening had kunnen houden. Deze vorm van overgangsrecht staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Bedrijven, organisaties of andere partijen hebben immers geen mogelijkheid gehad om zich voor te bereiden op de komst van de nieuwe wet als deze ook van toepassing is op oude gebeurtenissen. Bovendien ontstaat de theoretische mogelijkheid (…) dat verschillende rechtsvorderingen op grond van verschillende regimes door elkaar gaan lopen als er reeds een procedure op grond van het oude recht aanhangig is. Zolang onduidelijk is welk recht op welke situatie van toepassing is, zal dit extra juridische procedures in de hand werken. Om deze redenen roept het overgangsrecht, zoals voorgesteld door de regering, meer problemen op dan dat het duidelijkheid creëert.
Daarom regelt dit amendement dat een rechtsvordering op grond van het nieuwe recht slechts mogelijk is als de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden op of na 15 november 2016. Dat is de datum dat het wetsvoorstel naar de Kamer is gestuurd en de partijen dus in theorie kunnen weten dat de nieuwe wet eraan komt. Als iemand een massaschadeprocedure wil beginnen wegens een gebeurtenis die vóór 15 november 2016 heeft plaatsgevonden, kan dat op basis van de wet zoals die toen gold. Bij een procedure wegens een gebeurtenis die op of ná die datum heeft plaatsgevonden geldt de wet zoals die na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel zal komen te gelden. In het theoretische geval dat sprake is van een reeks van gebeurtenissen die zowel vóór als na 15 november 2016 plaatsvinden, is het recht van toepassing zoals dat geldt op het moment dat de laatste gebeurtenis waarop de vordering betrekking heeft, heeft plaatsgevonden.
De voordelen van deze vorm van overgangsrecht, ten opzichte van het overgangsrecht zoals voorgesteld in het wetsvoorstel, is dat het rechtszekerheidsbeginsel beter wordt gewaarborgd. Bovendien wordt de mogelijkheid van dubbele procedures op grond van verschillende juridische regimes kleiner. Tot slot sluit deze vorm van overgangsrecht beter aan bij de wetgeving van ons omringende landen, zoals Engeland en België.
5.29.
De keus is dus tussen (i) artikel 3:305a (nieuw) BW en titel 14A Rv en (ii) artikel 3:305a (oud) BW, zonder titel 14A Rv.
5.30.
De dagvaarding van SDEJ dateert van 21 augustus 2020 (dus van na de inwerkingtreding van de WAMCA).
5.31.
Daarmee is de vraag of de rechtsvordering respectievelijk het geding betrekking heeft op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden voor
15 november 2016.
5.32.
SDEJ stelt zich op het standpunt dat het gaat om gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na 15 november 2016, althans om gebeurtenissen die na 15 november 2016 zijn gebleken, althans om gebeurtenissen die vóór 15 november 2016 hebben plaatsgevonden maar na 15 november 2016 zijn gecontinueerd. SDEJ komt mede aan de hand van de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. tot toepasselijkheid van de WAMCA.
5.33.
FCA c.s. en de Dealers voeren hiertegen aan dat de door SDEJ gestelde (maar door hen betwiste) ontwikkeling van een illegaal manipulatie-instrument vóór 15 november 2016 heeft plaatsgevonden. Dat leidt volgens hen tot toepasselijkheid van artikel 3:305a (oud) BW, zonder titel 14A Rv.
5.34.
De rechtbank overweegt als volgt. SDEJ heeft ervoor gekozen zowel de moedermaatschappij FCA N.V., de producenten FCA Italy, Alfa Romeo en FCA US, de distributeur FCA NL als de Dealers te dagvaarden. Uitgangspunt is dat voor alle rechtsvorderingen dezelfde voorwaarden gelden en dat voor het door SDEJ aanhangig gemaakte geding over de hele linie dezelfde regels van burgerlijk procesrecht gelden. Onderscheid tussen de verschillende gedaagden is niet aan de orde. Uit de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. blijkt dat het WAMCA-overgangsrecht aanknoopt bij de schadeveroorzakende gebeurtenis of gebeurtenissen. De initiële, gemeenschappelijke en essentiële schadeveroorzakende gebeurtenis waarop de rechtsvordering respectievelijk het geding betrekking heeft, is de door SDEJ gestelde ontwikkeling van, wat zij noemt, het “Illegale Manipulatie-instrument”. Anders dan het Rv-overgangsrecht laat het BW-overgangsrecht weliswaar een knip toe (“voor zover”), maar niet (voldoende) gesteld of gebleken is dat het door SDEJ gestelde illegale manipulatie-instrument op of na 15 november 2016 (nader) is ontwikkeld. Op dit laatste stuit ook het beroep van SDEJ op de in de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. bedoelde reeks van gebeurtenissen af.
In deze zaak is dus artikel 3:305a (oud) BW van toepassing en is titel 14A Rv niet van toepassing.
5.35.
Volgens de vastgestelde procesorde hebben partijen eerst en vooraf schriftelijk en mondeling gedebatteerd over (i) de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en (ii) de toepasselijkheid van de WAMCA en/of artikel 3:305a (oud) BW.
5.36.
Met dit vonnis is het geschil over deze twee onderwerpen beslecht. In de zaak tussen SDEJ en FCA c.s. is ieder van partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk gesteld. In de zaak tussen SDEJ en de Dealers (met uitzondering van AutoPalace Zwolle B.V.) en in de zaak tussen SDEJ en AutoPalace Zwolle B.V. is SDEJ in het ongelijk gesteld. De beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden tot een later vonnis.
5.37.
FCA c.s. hebben de rechtbank verzocht om op de voet van artikel 337 lid 2 Rv te bepalen dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van een tussenvonnis waarin, kort gezegd, een verder reikende rechtsmacht ten aanzien van FCA Italy, Alfa Romeo en FCA US wordt aangenomen dan door hen bepleit.
SDEJ heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5.38.
De rechtbank acht termen aanwezig om op grond van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep open te stellen.
5.39.
SDEJ heeft in het petitum van haar dagvaarding al rekening gehouden met de hiervoor onder 5.34 vermelde uitkomst. Er is geen aanleiding om haar in de gelegenheid te stellen haar stellingen en/of haar vorderingen aan te passen.
5.40.
In overeenstemming met de vastgestelde procesorde zal de zaak worden verwezen naar de rol voor conclusie van gedaagden met betrekking tot (i) de ontvankelijkheid van SDEJ volgens artikel 3:350a (oud) BW en (ii) het toepasselijk recht. Het eerder voorziene derde onderwerp (de aanwijzing van SDEJ als exclusieve belangenbehartiger) is, gelet op de hiervoor onder 5.34 vermelde uitkomst, niet langer aan de orde.
5.41.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.