1 [eiser 1] ,
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding op verkorte termijn van 15 oktober 2021 en herstelexploot van 18 oktober 2021,
advocaat mr. M.P. Harten te Rotterdam,
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eisers] en Rabobank worden genoemd.
1 De procedure
Ter zitting van 21 oktober 2021 hebben [eisers] de vordering toegelicht, zoals omschreven in de dagvaarding en gewijzigd bij e-mail van 18 oktober 2021. Rabobank heeft aan de hand van een op voorhand toegezonden conclusie van antwoord, verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en mr. Harten daarnaast een pleitnota.
Ter zitting waren aanwezig: [eiser 1] met mr. Harten en namens Rabobank
mr. Van Kooij.
Vonnis is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
[eisers] hebben in 2002 een hypothecaire geldlening afgesloten bij Rabobank, in verband met de aankoopfinanciering van de woning aan het adres [adres] (hierna: de woning), aanvankelijk voor een bedrag van € 197.680,-, bij overeenkomst van € 15 maart 2007 verhoogd tot
€ 217.000,-. De lening is aflossingsvrij en de maandelijks te betalen rente bedraagt thans € 471,-.
2.2.
Op 28 maart 2017 hebben partijen een betalingsregeling getroffen voor een betalingsachterstand van € 3.623,79, die [eisers] toen hadden.
2.3.
Bij brief van 9 oktober 2020 heeft Rabobank meegedeeld de lening te kunnen opeisen, vanwege een betalingsachterstand, die toen € 1.880,68 bedroeg. In de brief is vermeld dat [eisers] dat zouden kunnen voorkomen door de woning te verkopen, danwel door Rabobank af te lossen en een lening af te sluiten bij een andere bank. In de brief staat ook dat de lening ineens zal worden opgeëist als geen oplossing wordt bereikt en dat, bij uitblijven van terugbetaling binnen 14 dagen, de woning zal worden geveild.
2.4.
Bij brief van 9 december 2020 heeft Rabobank [eisers] aangemaand vóór 22 december 2020 de achterstand, op dat moment € 2.821.02, te betalen, met ook hier de aankondiging dat anders de hele lening zal worden opgeëist en de woning, bij niet tijdige betaling, zal worden geveild.
2.5.
In een e-mail van 21 januari 2021 heeft Rabobank [eisers] verzocht een aantal documenten toe te zenden met betrekking tot hun inkomenssituatie, om te kijken of tot een oplossing kan worden gekomen.
2.6.
Bij brief van 2 juni 2021 aan [eisers] heeft Rabobank de financiering opgezegd en de lening, inclusief rente en een saldotekort op een betaalrekening een bedrag van € 225.033,86, opgeëist. In de brief staat dat de woning zal worden geveild als dit bedrag niet binnen 14 dagen wordt betaald en dat de kosten daarvan minimaal € 6.000,- bedragen.
2.7.
Bij brief van 1 juli 2021 heeft de advocaat van [eisers] aan Rabobank verzocht de executieverkoop van de woning stop te zetten en meegedeeld dat [eisers] in staat zijn het bedrag van de achterstand, in de brief geraamd op een bedrag van rond de € 7.500,- per direct te voldoen, na ontvangst van de opgave van de achterstallige termijnen door Rabobank.
2.8.
Bij e-mail van 14 juli 2021 heeft Rabobank aan [eiser 1] meegedeeld vooralsnog niet bereid te zijn de executie te staken. In die brief is vermeld dat de achterstand inclusief kosten inmiddels € 8.909,38 bedraagt, exclusief de veilingkosten. In deze brief staat onder meer:
“De kosten van een veilingtraject zijn € 6.000,-. Gedurende het veilingtraject zullen deze kosten toenemen. De bank brengt deze kosten bij uw cliënten in rekening.
De bank wil eerst zien – alvorens zij bij de veilende notaris kosten opvraagt – of uw cliënten in staat zijn de bank per direct te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld met een rekeningafschrift op naam van uw cliënten met een saldo van minimaal EUR 15.000,00. (…) uw cliënten dienen bij de bank aan te tonen dat er sprake is van een structurele, levensvatbare en duurzame oplossing. (…) Dan is er nog een gekoppelde Kapitaalverzekering Eigen Woning (…), deze verzekering is premievrij gemaakt omdat uw cliënten niet in staat bleken de premie inleg iedere maand te voldoen. De financiering/lening voldoet daarmee niet meer aan de eisen conform wet- en regelgeving.”
2.9.
Bij exploot van 26 juli 2021 heeft (de deurwaarder namens) Rabobank [eisers] aangezegd dat de woning zal worden geveild op 26 oktober 2021. In deze aanzegging staat dat de achterstand in rentebetalingen op dat moment
€ 5.642,04 bedraagt. Daarnaast is sprake van een roodstand op de betaalrekening van € 1.410,51 en worden taxatiekosten van € 499,73 en kosten verhaalsinformatie van
€ 481,58 in rekening gebracht. Het totaal te vorderen bedrag komt daarmee op
€ 225.033,86 (los van de rente vanaf 1 juni 2021 en de veilingkosten).
2.10.
Op 8 september 2021 heeft bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, een zitting plaatsgevonden met betrekking tot het aan de hypotheek gekoppelde huurbeding. Tijdens die zitting heeft de rechter Rabobank verzocht om een afspraak met [eisers] te maken, om alternatieven voor een executieveiling te bespreken.
2.11.
Partijen hebben vervolgens overleg gehad, maar dat heeft niet geleid tot overeenstemming.
2.12.
Rabobank heeft inmiddels aangekondigd dat de veiling op 26 oktober 2021 niet doorgaat en heeft medio oktober 2021 een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, om toestemming voor onderhandse verkoop van de woning voor een bedrag van € 286.000,-.
2.13.
[eisers] hebben documenten in het geding gebracht waarin de waardecheck van de woning uitkomt op een bedrag van € 347.157,- en waarin vergelijkbare objecten recent zijn verkocht voor bedragen uiteenlopend van
€ 267.500,- (19 juni 2020) tot € 386.000,- (27 juli 2021).
3 Het geschil
3.1.
[eisers] vorderen, na wijziging van eis, Rabobank te veroordelen om de executie van de woning aan de [adres] te staken en gestaakt te houden. [eisers] stellen daartoe dat Rabobank misbruik maakt van bevoegdheid, althans in strijd handelt met haar zorgplicht, door nu de executie voort te zetten. Zij kunnen de achterstand inmiddels voldoen, althans wensen tijd te krijgen om de woning zelf te verkopen. Zij stellen onevenredig te worden benadeeld als Rabobank de onderhandse verkoop doorzet, omdat zij nergens anders terecht kunnen en met hun kinderen letterlijk op straat zullen komen te staan.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Rabobank als hypotheekhouder het recht heeft om tot uitwinning over te gaan van de woning, als [eisers] niet aan hun verplichtingen uit de hypotheekovereenkomst voldoen. Evenmin is in geschil dat [eisers] eind juli 2021 een betalingsachterstand hadden van € 5.642,04 en dat daar inmiddels nog 3 rentetermijnen van € 471,- bij zijn gekomen. In beginsel is Rabobank dus bevoegd om de executiemaatregelen voort te zetten.
4.2.
[eisers] hebben hun vordering met name erop gebaseerd dat Rabobank in dit geval misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, althans in strijd handelt met haar zorgplicht, omdat zij begin 2021 nog bereid was samen met [eisers] naar een oplossing te zoeken en zonder dat dit traject was afgerond de lening heeft opgezegd. Ook daarna heeft Rabobank zich volgens [eisers] onredelijk opgesteld door een bedrag van € 15.000,- ineens te eisen, wat veel meer was dan de achterstand en de in redelijkheid te berekenen kosten. [eisers] hebben ook tegenover Rabobank toegelicht dat zij in de problemen zijn gekomen door de coronacrisis, aangezien [eiser 1] zzp’er is, werkzaam in de ‘beautybranche’, gericht op het doen van boekingen voor kappers en schoonheidssalons, die tijdens de lockdown gesloten waren. Doordat er geen boekingen werden gedaan kreeg [eiser 1] geen vergoeding en had hij dus te weinig inkomen om aan al zijn verplichtingen te voldoen. De TOZO-regeling was niet toereikend. [eisers] stellen onevenredig te worden benadeeld als nu de onderhandse verkoop doorgaat. Inmiddels heeft [eiser 1] de zaken weer op orde en enkele grote contracten kunnen afsluiten zodat de achterstand op korte termijn kan worden ingelopen. Mochten er daarvoor toch onvoldoende middelen zijn, dan kunnen [eisers] zelf de woning verkopen voor een (veel) hoger bedrag dat de koopprijs waarmee Rabobank nu akkoord wil gaan, zo stellen zij.
4.3.
Uit de e-mail van 21 januari 2021 (2.5) blijkt dat Rabobank toen nog bereid was naar een oplossing te zoeken en daartoe documenten heeft opgevraagd bij [eisers] [eiser 1] heeft gedetailleerd verklaard wat er volgens hem vervolgens is gebeurd: dat hij de documenten heeft opgestuurd, deels per post omdat het teveel was om per mail te verzenden; dat een medewerker van Rabobank op
11 februari 2021 telefonisch (via de voice-mail) [eiser 1] heeft meegedeeld dat de stukken incompleet waren, waarna [eiser 1] – volgens hem dus nogmaals – alle documenten per post heeft opgestuurd; dat hij daarover heeft nagebeld met Rabobank, met het verzoek contact op te nemen als de stukken na enkele dagen niet binnen zouden zijn gekomen. Rabobank heeft deze gang van zaken erkend, althans niet betwist. [eisers] stellen daarna niets meer te hebben gehoord, waarna de opzegging van 21 juni 2021 voor hen als een complete verrassing kwam. Rabobank heeft aan de hand van de vermeldingen in het interne systeem aangevoerd op 15 maart 2021 te hebben vastgesteld dat [eisers] niet hadden aangetoond dat een aanvaardbare oplossing mogelijk was, waarna Rabobank heeft besloten het verkooptraject in te gaan. Rabobank heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dit besluit (toen) heeft gecommuniceerd met [eisers] Weliswaar kan niet zonder meer worden gezegd dat de opzegging van de lening op 21 juni 2021 daarmee niet rechtsgeldig was, maar wel dat Rabobank onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan, met name gelet op de (zeer) grote belangen die voor [eisers] – en hun kinderen – op het spel stonden, namelijk het behoud van hun woning. Het feit dat de achterstand ontstaan is gedurende de coronacrisis maakt ook dat van een bank verwacht mag worden enige coulance in acht te nemen bij een zzp’er als [eiser 1] die direct de gevolgen van de lockdown ervaart.
4.4.
Vervolgens zijn partijen het met name niet eens geworden over de door Rabobank in rekening te brengen kosten, waarbij Rabobank de veilingkosten die volgens haar minimaal € 6.000,- bedragen niet nader hebben gespecificeerd. [eisers] stellen steeds bereid en in staat te zijn geweest een bedrag van
€ 7.500,- op tafel te leggen, maar dat (nog) niet te hebben gedaan, omdat Rabobank bleef vast houden aan een bedrag van € 15.000,-.
4.5.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden en gelet op de wederzijdse belangen van partijen, wordt geoordeeld dat de zorgplicht van Rabobank in dit geval meebrengt dat zij [eisers] nog een laatste kans moet bieden om de achterstand, vermeerderd met de al gemaakte kosten voor taxatie en verhaalsinformatie en een redelijk bedrag aan kosten - begroot op € 2.500,- - te voldoen, voordat zij de executie effectueert (of afstelt). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het achterstallige rentebedrag voor de bank relatief gering is.
Als een redelijke termijn om deze kans te benutten wordt de periode vanaf nu tot
1 januari 2022 aangemerkt. Hierbij wordt meegewogen dat weliswaar aannemelijk geworden is dat in het verleden ook haperingen in de betalingen zijn opgetreden, maar dat [eisers] de redenen daarvan toen tijdig aan Rabobank hebben meegedeeld, dat het ook toen ging om beperkte bedragen en dat daarvoor regelingen zijn getroffen en nagekomen. [eisers] kunnen de genoemde periode ook benutten om de woning aan een derde te verkopen.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Rabobank zal worden veroordeeld de executiemaatregelen te staken, maar dat [eisers] aan die veroordeling geen rechten kunnen ontlenen als zij niet uiterlijk op 31 december 2021 aan Rabobank in totaal een bedrag van € 5.642,04 plus 3 x € 471,- plus € 499,73 plus
€ 481,58 plus € 2.500,- = € 10.536,35 hebben betaald, alsmede de tot dan toe verschuldigde lopende maandtermijnen. Rabobank zal het verzoek tot onderhandse verkoop dus moeten intrekken of in ieder geval tot 1 januari 2022 on hold moeten zetten, bijvoorbeeld door het vragen van aanhouding. Ook vanaf 1 januari 2022 zullen [eisers] de lopende termijnen moeten blijven voldoen en, zoals zij hebben toegezegd, een nieuwe kapitaalverzekering moeten afsluiten, althans in overleg met Rabobank een alternatief moeten vinden voor de beëindiging daarvan, nu deze verzekering was bedoeld om de hypotheek te zijner tijd af te lossen. Dat Rabobank al sinds 2016 op de hoogte was van de beëindiging van die polis, waarvan de achtergrond volgens [eisers] was dat het een ‘woekerpolis’ betrof, en daar tot heden geen probleem van heeft gemaakt, betekent niet dat zij dit niet meer van [eisers] zou kunnen verlangen.
4.7.
Nu partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd zoals hierna in de beslissing vermeld.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Rabobank om de executie van de woning aan de [adres] te staken en gestaakt te houden,
5.2.
bepaalt dat [eisers] geen rechten kunnen ontlenen aan de onder 5.1 genoemde veroordeling, indien zij niet uiterlijk op 31 december 2021 in totaal een bedrag van € 10.536,35 (tienduizend vijfhonderdzesendertig euro en vijfendertig cent) alsmede de lopende termijnen over 2021 – € 471,- per maand – aan Rabobank hebben voldaan,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021.1