4.1.
[eiseres] is gevestigd in Nederland, [gedaagde] woont in Australië. De zaak heeft daarmee een internationaal karakter. Met zijn incident heeft [gedaagde] de vraag aan de orde gesteld of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] in de hoofdzaak. Volgens [gedaagde] is dit niet het geval. Om deze reden moet (ook ambtshalve) de internationale bevoegdheid (rechtsmacht) van de Nederlandse rechter eerst worden beoordeeld.
4.2.
[eiseres] heeft de procedure voor de Nederlandse rechter aanhangig gemaakt op grond van het forumkeuzebeding in haar algemene voorwaarden (artikel 17 lid 2 AV). Daarin is een keuze gemaakt voor de Nederlandse rechter als exclusief bevoegde rechter. [eiseres] is van mening dat de Nederlandse rechter daarom bevoegd is om van haar vorderingen kennis te nemen. [gedaagde] weerspreekt op meerdere gronden dat hij op grond van dit forumkeuzebeding voor de Nederlandse rechter kan worden gedaagd.
4.3.Eén van de door [gedaagde] naar voren gebrachte gronden is dat het forumkeuzebeding onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:236 onder n Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze grond slaagt. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.3.1.Artikel 25 lid 1 Brussel I bis-Verordening1 (dat in dit geval voor de beoordeling van belang is) bepaalt dat, indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, schriftelijk een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht in beginsel exclusief bevoegd is, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft.
4.3.2.Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) moet de geldigheid van een forumkeuzebeding autonoom op grond van het Unierecht worden beoordeeld. De aangezochte rechter moet onderzoeken of het forumkeuzebeding dat hem bevoegd verklaart, daadwerkelijk het voorwerp is geweest van een wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uitdrukking komt. Daarbij moet in elk geval zijn voldaan aan een van de door artikel 25 lid 1 onder a t/m c Brussel I bis-Verordening toegelaten vormen van een forumkeuze-overeenkomst. Daarin is bepaald dat de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a. hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b. hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden;
c. hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
4.3.3.Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het forumkeuzebeding wat betreft de vorm aan de eisen die het HvJ EU in zijn rechtspraak daaraan stelt. Daarvoor is van belang dat tussen [eiseres] en [gedaagde] vaststaat dat zij beiden de koopovereenkomst hebben ondertekend. In het stuk wordt uitdrukkelijk verwezen naar de door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarden. Deze verwijzing staat direct boven de plaats waar [gedaagde] zijn handtekening heeft gezet. [eiseres] heeft bij dagvaarding naar voren gebracht dat de algemene voorwaarden aan het stuk waren gehecht, wat [gedaagde] niet heeft weersproken. Verder heeft [gedaagde] niet weersproken dat elk van de pagina’s van de algemene voorwaarden door hem is geparafeerd, ten teken van zijn instemming.
De conclusie moet dan zijn dat er – zoals het HvJ EU als voorwaarde stelt – sprake is van een forumkeuzebeding dat is opgenomen in algemene voorwaarden, waarnaar in de koopovereenkomst uitdrukkelijk is verwezen. [gedaagde] had dit bij het betrachten van een normale zorgvuldigheid na kunnen gaan, terwijl vaststaat dat de algemene voorwaarden aan [gedaagde] zijn meegedeeld. Zij waren bij de koopovereenkomst gevoegd. Het beding waarbij de Nederlandse rechter bevoegd is verklaard is daarmee onderwerp geweest van een wilsovereenstemming van partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uitdrukking komt. Anders dan [gedaagde] naar voren heeft gebracht stelt het HvJ EU op dit punt niet als voorwaarde dat het forumkeuzebeding onderwerp van onderhandeling of van debat is geweest.
4.3.4.Met zijn beroep op het onredelijk bezwarend karakter van het forumkeuzebeding roept [gedaagde] de vraag op of het beding ook materieel geldig is. Het aangewezen gerecht is namelijk niet bevoegd, wanneer de overeenkomst waarbij de forumkeuze is afgesproken wat haar materiële geldigheid nietig is (artikel 25 aanhef Brussel I bis-Verordening). Of een forumkeuzebeding ten gunste van het gerecht of de gerechten van een bepaalde lidstaat wat haar materiële geldigheid betreft nietig is, moet worden bepaald door het recht van die lidstaat (in dit geval Nederland), met inbegrip van het conflictenrecht van die lidstaat (considerans, nummer 20Brussel I bis-Verordening).
4.3.5.Boek 10 BW bevat enkele regelingen van materieel internationaal privaatrecht. Artikel 10:1 BW bepaalt dat de in dat boek en in andere wettelijke regelingen opgenomen regels van internationaal privaatrecht de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen onverlet laat. Eén van die communautaire regelingen is de verordening Rome I2. Hoewel in de verordening de toepasselijkheid daarvan op overeenkomsten tot het aanwijzen van een bevoegde rechter wordt uitgesloten (artikel 1 lid 2 onder e Rome I), zal de verordening in dit geval worden toegepast. Artikel 10:154 BW verklaart namelijk de bepalingen van Rome I van overeenkomstige toepassing op verbintenissen die als verbintenissen uit overeenkomst kunnen worden aangemerkt, maar die buiten de werkingssfeer van Rome I vallen (zoals de overeenkomst waarbij een bevoegde rechter wordt aangewezen).
4.3.6.Uitgangspunt onder Rome 1 is dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan of blijkt duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst. In dit geval hebben [eiseres] en [gedaagde] een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht (zie hiervoor onder 2.3). Artikel 6 lid 1 Rome I bevat een uitzondering op het hiervoor genoemde uitgangspunt in gevallen van consumentenovereenkomsten, genoemd onder a of b van het artikellid. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om te oordelen dat één van de gevallen genoemd in artikel 6 lid 1 onder a of b Rome I aan de orde is. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten om ambtshalve te oordelen dat een van deze gevallen aan de orde is.
4.3.7.Dat wat onder 4.3.6 is overwogen brengt met zich dat moet worden aangenomen dat [eiseres] en [gedaagde] een keuze voor het Nederlandse recht hebben gemaakt. Gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] in het kader van dit incident uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek en [eiseres] hiertegen niets heeft ingebracht, legt de rechtbank deze rechtskeuze zo uit dat de rechtskeuze zich ook uitstrekt tot de forumkeuze.
4.3.8.
[gedaagde] heeft ter zake van zijn beroep op artikel 6:236 onder n BW op het standpunt gesteld dat hij handelde als consument. De rechtbank begrijpt deze stelling zo dat [gedaagde] stelt dat hij handelde als natuurlijke persoon, niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf (artikel 6:236 aanhef BW). Gelet op de omstandigheid dat ook [eiseres] bij dagvaarding heeft vermeld dat [gedaagde] de overeenkomst als natuurlijk persoon heeft gesloten en de kern van haar betoog bij dagvaarding is dat hij het schip voor zichzelf en niet voor zijn onderneming had gekocht (zie onder meer dagvaarding, randnummer 38), zal de rechtbank hier ook van uitgaan.
4.3.9.Het forumkeuzebeding dat in de algemene voorwaarden van [eiseres] is opgenomen, betreft een beding in algemene voorwaarden dat voorkomt op de zwarte lijst van artikel 6:236 BW. Als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat – kort gezegd – voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn. Dit is anders wanneer in de algemene voorwaarden aan de wederpartij een termijn wordt gegund van tenminste een maand om voor beslechting van het geschil door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen, nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens haar een beroep op het beding heeft gedaan. In het nu voorliggende geval wijst het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden met uitsluiting van iedere andere rechter de Nederlandse rechter als bevoegde rechter aan, terwijl de hiervoor bedoelde “tenzij-clausule” uit artikel 6:236 sub n BW ontbreekt. Dit betekent dat het forumkeuzebeding als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt en zoals [gedaagde] heeft betoogd, vernietigd moet worden. [eiseres] kan dan tegenover [gedaagde] geen beroep doen op het forumkeuzebeding.
4.5.Er bestaat geen verdrag bestaat tussen Nederland en Australië dat de rechtsmacht en bevoegdheid in dit geschil regelt. Daarom moet de vraag of de rechtbank bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 1-14 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.5.1.In zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 6, onderdeel a, Rv rechtsmacht indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, in Nederland moet worden uitgevoerd. Dit artikel is ontleend aan de voorgangers van artikel 7 lid 1 Brussel I bis-Verordening, zodat voor de interpretatie van deze bepaling de uitleg van het HvJ EU een belangrijk richtsnoer is.
4.5.2.In artikel 6a, aanhef en onder a, Rv is bepaald dat voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a Rv, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland is gelegen voor de koop en verkoop van roerende zaken, indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd werden of geleverd hadden moeten worden (vergl. artikel 7 lid 1 onder b Brussel I bisVerordening). Artikel 6a Rv geeft een nadere invulling aan artikel 6, onderdeel a, Rv.
4.5.3.Het schip moet worden aangemerkt als een roerende zaak. Indien de plaats van levering van het schip in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van alle vorderingen uit de koopovereenkomst, dus ook van de primaire vordering van [eiseres] tot nakoming van het boetebeding uit haar algemene voorwaarden. Tot ‘verbintenissen uit overeenkomst’ worden volgens rechtspraak van het HvJ EU namelijk niet alleen verplichtingen gerekend die rechtstreeks uit de overeenkomst voortvloeien, zoals de verplichting tot levering of betaling, maar ook de verplichtingen die in de plaats treden van de niet-nagekomen contractuele verplichtingen.
4.5.4.Volgens rechtspraak van het HvJ EU moet bij het bepalen van de plaats van levering allereerst worden onderzocht of deze plaats uit de bepalingen van de overeenkomst volgt. Daartoe moet de rechter alle voorwaarden en alle relevante clausules van de overeenkomst op basis waarvan deze plaats duidelijk kan worden aangewezen, in beschouwing nemen. Is dat niet mogelijk, dan moet een autonoom criterium worden toegepast en komt bevoegdheid toe aan de rechter van de plaats van de (daadwerkelijke of beoogde) materiële overdracht van de zaken, die ertoe leidt of had moeten leiden dat de koper op de eindbestemming van de koopovereenkomst de feitelijke macht over de goederen verkrijgt (HvJ EU 25 februari 2010, nr. C-381/08, ECLI:EU:C:2010:90, Car Trim/KeySafety Systems).
4.5.5.In deze zaak zijn partijen overeengekomen dat de vooroplevering van het schip zou plaatsvinden in december 2018 op de werf van [vestigingsplaats 4] in Italië. Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat partijen in Monaco en op de werf van [vestigingsplaats 4] in Italië over de koop van het schip hebben onderhandeld en dat de koopovereenkomst vervolgens in Singapore is ondertekend. Er zijn geen aanwijzingen dat de daadwerkelijke materiële overdracht van het schip waarbij [gedaagde] de feitelijke macht over het schip zou verkrijgen in Nederland zou hebben plaatsgevonden. Dat heeft [eiseres] ook niet gesteld. Daarom kan niet worden aangenomen dat de plaats van levering van het schip in Nederland ligt. Aan artikel 6a, aanhef en onder a, Rv kan de rechtbank dus geen rechtsmacht ontlenen. Dit heeft tot gevolg dat de Nederlandse rechter ook geen rechtsmacht heeft op grond van artikel 6, onderdeel a, Rv.
4.7.
[eiseres] zal, als de in het incident in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het incident. Deze kosten worden begroot op EUR 563,-. De door [gedaagde] gevorderde nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen, op de hierna onder de beslissing vermelde wijze.
4.8.
[eiseres] zal in de kosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van [gedaagde] in de hoofdzaak worden begroot op EUR 1.639,- voor het betaalde griffierecht.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen, op de hierna onder de beslissing vermelde wijze.