RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/845131-18 (Promis)
Datum uitspraak: 2 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is samengevat ten laste gelegd dat hij zich in de periode 2014 – 2021 schuldig heeft gemaakt aan
1. primairhet onttrekken van ongeveer € 1,2 miljoen aan de boedel van een rechtspersoon die failliet is verklaard. Dit ter benadeling van schuldeisers en/of
het onttrekken van gelden aan de boedel voor/tijdens/na het faillissement, wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
subsidiair: feitelijk leidinggeven daaraan;
2. primairhet niet voldoen aan de verplichtingen ten opzichte van het voeren/bewaren/ tevoorschijn halen van een administratie als bestuurder van een rechtspersoon die failliet is verklaard. Dit ter benadeling van schuldeisers en/of
het desgevraagd opzettelijk niet meteen verstrekken van de administratie aan de curator tijdens het faillissement van de rechtspersoon;
subsidiair: feitelijk leidinggeven daaraan;
3.het weigeren/nalaten van het geven van vereiste inlichtingen aan de curator.
De tenlastelegging staat in de bijlage.
De rechtbank leest de in de tweede regel van het onder 1 ten laste gelegde vermelde datum “26 juli” verbeterd als “26 juli 2016”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.4 bewezen dat verdachte
1. Primair
in de periode van 4 maart 2016 tot en met 1 juli 2016 in Nederland, in de hoedanigheid van feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] , terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 25 juli 2017 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van een van haar, [bedrijf 1] , schuldeisers, ongeveer 1,2 miljoen euro aan de boedel heeft onttrokken, door facturen van [bedrijf 1] aan debiteuren van [bedrijf 1] te sturen met daarop het bankrekeningnummer van [bedrijf 2] , waarna de debiteuren aan [bedrijf 2] hebben betaald in plaats van aan [bedrijf 1]
in de periode van 1 juli 2016 tot en met 26 juli 2017, in Nederland, in zijn hoedanigheid van feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] , terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 25 juli 2017 in staat van faillissement is verklaard, wetende dat hierdoor een schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden werd benadeeld, voor de intreding van het faillissement ongeveer 1,2 miljoen euro aan de boedel heeft onttrokken, door facturen van [bedrijf 1] aan debiteuren van [bedrijf 1] te sturen met daarop het bankrekeningnummer van [bedrijf 2] , waarna de debiteuren aan [bedrijf 2] hebben betaald in plaats van aan [bedrijf 1] ;
2. Primair:
in de periode van 1 juli 2016 tot en met 1 februari 2021 in Nederland, in zijn hoedanigheid van feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] , terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 25 juli 2017 in staat van faillissement is verklaard, tijdens het faillissement van de rechtspersoon desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen, zoals beschreven in artikel 15i eerste lid boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm aan de curator heeft verstrekt, en voor dat faillissement, opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen, zoals beschreven in artikel 15i eerste lid boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
3.
in de periode van 25 juli 2017 tot en met 5 februari 2021 in Nederland, als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] , terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 25 juli 2017 in staat van faillissement is verklaard, en ingevolge artikel 105 juncto 106 faillissementswet verplicht is voor de curator alle inlichtingen te verschaffen zo dikwijls hij daartoe wordt opgeroepen, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken.
feit 2 primair
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld
feit 3
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 200 (tweehonderd) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2021.