Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2020:893

Rechtbank Amsterdam
06-02-2020
21-02-2020
C/13/677163 / KG ZA 19-1290
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Vordering tot onvoorwaardelijke voortzetting bankrelatie wordt afgewezen

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

zaaknummer / rolnummer: C/13/677163 / KG ZA 19-1290 MvW/BB

Vonnis in kort geding van 6 februari 2020

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eiseres bij dagvaarding van 3 januari 2020,

advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven,

tegen

de naamloze vennootschap

ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaten mr. B.W.G. van der Velden en mr. D.M. van der Houwen te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiseres] en ING worden genoemd.

1 De procedure

Op de mondelinge behandeling van 23 januari 2020 heeft [eiseres] de vorderingen, zoals omschreven in de dagvaarding en gewijzigd bij brief van 22 januari 2020, toegelicht. ING heeft verweer gevoerd.

Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.

Vonnis is bepaald op heden.

Ter zitting waren aanwezig:

aan de kant van [eiseres] : [belanghebbende] ( [functie] ) met mr. Laagland en een kantoorgenoot;

aan de kant van ING: drie bedrijfsjuristen met mr. Van der Velden en mr. Van der Houwen.

2 De feiten

2.1.

Sinds 1999 heeft [eiseres] een zakelijke betaalrekening bij ING. Op 7 maart 2018 heeft [belanghebbende] namens [eiseres] een brief van ING ondertekend (hierna: de UHRC-brief). In die brief beschrijft ING dat zij om zakelijke reden het beleid heeft om betrokkenheid te voorkomen met de landen Iran, Cuba, Noord-Korea, Soedan en Syrië, die elk onderhevig zijn aan verschillende EU, VS en andere sancties. Dit beleid houdt onder meer in dat zij zich het recht voorbehoudt om op elk moment te stoppen met het uitvoeren van betaaltransacties indien zij merkt dat er sprake is van betrokkenheid van een dergelijk land. Verder staat in de brief:

Wij vragen u (…) te erkennen dat in het geval van ‘Landen’ betrokkenheid, het ING beleid ertoe kan leiden dat ING niet in staat is zijn verplichtingen na te komen (…).

2.2.

Bij brief van 14 juni 2019 heeft ING de bankrelatie met [eiseres] opgezegd omdat, kort gezegd, klanten van [eiseres] betalingen aan [eiseres] doen terwijl zij gelieerd zijn aan partijen die handel drijven met Cuba. ING kan, zo schrijft zij, niet uitsluiten dat er indirecte geldstromen gelieerd aan Cuba over de zakelijke rekening van [eiseres] gaan. Ook staat in de brief dat [eiseres] zal worden geregistreerd in het Interne Verwijzingsregister (het IVR) van ING.

2.3.

Op 21 januari 2020 heeft ING schriftelijk aan [eiseres] bericht dat zij alsnog ruimte ziet om de bankrelatie voort te zetten, omdat Cawucup heeft bevestigd geen banden met Cuba te hebben of daar zaken te doen. Zij houdt [eiseres] in haar brief wel aan de UHRC-brief. Feitelijk heeft [eiseres] steeds over de zakelijke rekening kunnen beschikken. De aantekening van [eiseres] in het IVR heeft ING verwijderd.

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert na eiswijziging samengevat - ING op straffe van een dwangsom te veroordelen:

I. om de bankrelatie met [eiseres] onvoorwaardelijk voort te zetten en het gebruik door [eiseres] van haar bankrekening bij ING op gebruikelijke wijze onvoorwaardelijk voort te zetten;

II. om de persoonsgegevens van [eiseres] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te verwijderen uit het interne verwijzingsregister, althans die persoonsgegevens daar niet in op te nemen, en verwijderd te houden.

Ten slotte vordert [eiseres] om ING te veroordeling in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

ING voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Toewijzing van de vorderingen van [eiseres] zou betekenen dat zij onder alle omstandigheden de beschikking houdt over haar zakelijke betaalrekening bij ING en nimmer in het IVR zal worden geregistreerd. Terecht voert ING aan dat dit niet kan omdat op haar de wettelijke plicht rust om periodiek te onderzoeken wat haar klanten met hun rekeningen doen op grond van de Wft en de Wwft, welk onderzoek ertoe kan leiden dat zij de bankrelatie met een klant moet beëindigen. Dit betekent dat de vorderingen niet kunnen worden toegewezen.

4.2.

Ten overvloede wordt het volgende overwogen. [belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat hij regelmatig naar Cuba gaat voor een klant van [eiseres] (Indiana Finance B.V.) en daarin niet beperkt wil worden. Ook wil hij bijvoorbeeld vrij zijn om een uitnodiging van de Cubaanse ambassade in Nederland te aanvaarden. En meer in het algemeen wil [eiseres] vrij zijn om zaken te doen in en met Cuba en daarbij gebruik maken van haar zakelijke bankrekening bij ING. Uit deze toelichting volgt dat [eiseres] met dit kort geding in feite wil bereiken dat ING de bankrelatie niet mag opzeggen om reden dat er sprake is van betrokkenheid met Cuba.

4.3.

[eiseres] stelt daartoe het volgende. Op grond van de EG-Verordening 2271/96 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen (hierna: de EG-Verordening) is het onderdanen van EU-lidstaten verboden om gevolg te geven aan de Amerikaanse Helms-Burton Act van 12 maart 1996 (hierna: de Act). In de Act is bepaald dat iedere persoon of onderneming die het handelsembargo tegen Cuba schendt kan worden bestraft en aan de Act is wereldwijde werking gegeven. Op grond van de Nederlandse Wet uitvoering antiboycotverordening (hierna: de Uitvoeringswet) is overtreding van de EG-Verordening in Nederland strafbaar. Het UHRC-beleid van ING is ten opzichte van deze regelgeving te rigide. ING merkt Cuba als hoog risico land aan, enkel vanwege de Act. Dit beleid van ING is in strijd met de EG-Verordening en de Uitvoeringswet. Een opzegging van de bankrelatie die op dit beleid is gebaseerd, is nietig althans vernietigbaar op grond van artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom mag ING de bankrelatie met [eiseres] niet opzeggen met een beroep op haar UHRC-beleid, aldus nog steeds [eiseres] .

4.4.

ING heeft ter zitting terecht aangevoerd dat de UHRC-brief niet inhoudt dat [eiseres] geen zaken kan doen met Cuba. Wel is het zo dat de afspraak tussen partijen meebrengt dat [eiseres] het risico loopt dat ING de bankrelatie opzegt indien betalingstransacties op haar zakelijke rekening plaatsvinden die in verband kunnen worden gebracht met handel met Cuba. Deze afspraak is, zo is niet in geschil, ingegeven door zakelijke afwegingen van ING. Ter zitting heeft ING uitgelegd dat Cuba voor haar geldt als een verhoogd risico land en dat zij zonder het UHRC-beleid voor Cuba aanvullende beheersmaatregelen zou moeten treffen die kostbaar zijn.

4.5.

Hierna zal worden getoetst of aannemelijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het UHRC-beleid van ING in strijd is met de EG-Verordening en de Uitvoeringswet en dat een opzegging met een beroep op dat beleid nietig is dan wel vernietigbaar. Daartoe zal de bodemrechter moeten onderzoeken of dat beleid [eiseres] verplicht tot een door de wet verboden prestatie. Vervolgens zal hij ook moeten beoordelen of zo’n overtreding in strijd is met de openbare orde waarbij de vraag moet worden betrokken welke belangen door de geschonden regel worden beschermd, of door de inbreuk op de regel fundamentele beginselen worden geschonden, of partijen zich van de inbreuk op de regel bewust waren, en of de regel in een sanctie voorziet (Hoge Raad 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5609).

4.6.

De vraag of het beleid [eiseres] verplicht tot een door de wet verboden prestatie, te weten gevolg te geven aan de Act, kan niet worden beantwoord zonder in te gaan op de vraag of [eiseres] in staat is handel te drijven met Cuba zonder dat zij beschikt over haar zakelijke rekening bij ING. Immers, indien zij daartoe in staat zou zijn wordt zij niet verplicht gevolg te geven aan de Act. De bodemrechter zal dus in elk geval moeten onderzoeken of er alternatieven voorhanden zijn voor [eiseres] . In dit kort geding is dat niet duidelijk geworden. [eiseres] stelt dat zij op zoek zou moeten gaan naar een andere bank, waar zij dan zal moeten melden dat ING de bankrelatie heeft opgezegd. Zij verwacht dat dit haar minst genomen een negatief imago zal opleveren. Dit argument van [eiseres] gaat niet meer op, nu ING de bankrelatie alsnog heeft voortgezet. Voor het overige hebben partijen zich hierover onvoldoende uitgelaten. Alleen al daarom kan geen inschatting van het oordeel van de bodemrechter worden gemaakt. Dit brengt mee dat niet kan worden geoordeeld dat het aannemelijk is dat de bodemrechter tussen deze partijen een opzegging van de bankrelatie gegrond op het UHRC-beleid nietig of vernietigbaar acht.

4.7.

[eiseres] heeft nog verzocht een oordeel te geven over de weigering van ING om de aanvankelijke opzegging van de bankrelatie in een gesprek met [belanghebbende] nader te bespreken. Die weigering is het goed recht van ING, al zou een gesprek waarschijnlijk beter zijn geweest voor de verstandhouding tussen partijen. Ter zitting hebben partijen zich voorgenomen alsnog het gesprek aan te gaan.

4.8.

[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:

- griffierecht € 656,00

- salaris advocaat 980,00

Totaal € 1.636,00.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

weigert de gevraagde voorzieningen,

5.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.636,00,

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.1

1 type: BPWB coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.