ABN AMRO heeft zich ter toelichting van haar weigering om Project C als rekeninghouder te aanvaarden, erop beroepen dat het voorbereiden van hennepteelt per 1 maart 2015 strafbaar is gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dit wetsartikel luidt als volgt:
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Niet aannemelijk is echter dat de activiteiten die Project C thans ontplooit, en in de toekomst wenst te ontplooien, als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 11a van de Opiumwet kunnen worden aangemerkt. Met name is niet voldaan aan de in deze bepaling besloten voorwaarde dat Project C of haar oprichters “weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat [de in het artikel bedoelde stoffen, voorwerpen, vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen dan wel gegevens] bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten”. De doelstelling van het Experiment waaraan Project C en haar oprichters willen deelnemen is juist om illegale handel in cannabis terug te dringen door deze stof op legale wijze te produceren. Het is dus niet aannemelijk dat hun opzet is gericht op het plegen van de in artikel 11a Opiumwet strafbaar gestelde feiten; aannemelijk is dat hun opzet juist op het tegendeel is gericht. Door te willen deelnemen aan het hiervoor in 2.1 genoemde experiment dienen zij een algemeen belang, waaraan niet afdoet dat zij daarbij, als het experiment slaagt, ook een eigen commercieel belang hebben.