Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam, locatie Amsterdam, hierna te noemen: de Raad.
1 De procedure
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
-
het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling ingekomen ter griffie op 9 februari 2018;
-
het verweerschrift vaststelling zorgregeling tevens zelfstandig verzoek vaststellen zorgregeling en vaststellen kinderalimentatie van de vrouw ingekomen ter griffie op 4 juni 2018;
-
de reactie op verweerschrift tevens verweerschrift op zelfstandig verzoek;
-
het verzoek vervangende toestemming vaccinatie volgens rijksvaccinatieprogramma van de man ingekomen ter griffie op 19 maart 2018;
-
het verweerschrift vervangende toestemming deelname rijksvaccinatieprogramma van de vrouw ingekomen ter griffie op 7 juni 2018;
-
de reactie op verweerschrift van de man ingekomen ter griffie op 2 juli 2018;
-
de van de vrouw op 6 juli 2018 en 9 juli 2018 ontvangen producties.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 12 juli 2018.
Gehoord zijn:
partijen vergezeld van hun advocaten,
[naam 1] namens de Raad.
2 De feiten
-
Partijen hebben een affectieve relatie gehad;
-
Uit deze relatie is geboren:
[naam kind]
, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
-
Deze minderjarige is erkend door de vader.
-
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
-
Op 4 april 2018 is een provisionele voorziening getroffen op verzoek van de man. Deze houdt in dat de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen voorlopige aldus zijn bepaald dat de man [naam kind] driemaal per week drie uur bij zich heeft op de dinsdag begin van de avond, op de vrijdagochtend en op de zondag begin van de avond. Voorts is bepaald dat de behandeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op grond van artikel 223 Rv wordt voortgezet tijdens de behandeling van de bodemprocedure.
3 Het verzoek van de man
3.1
De man heeft verzocht een zorgverdelingsregeling te bepalen waarbij:
[naam kind] de ene week drie dagen bij de ene ouder en vier dagen bij de andere ouder is en de week daaropvolgend vier dagen bij de ene ouder en drie dagen bij de ander ouder is en de vakanties bij helfte worden verdeeld.
3.2
De man heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat er tot voor kort een informele omgangsregeling gold. Daaraan is een einde gekomen door eenzijdig handelen van de vrouw. Voor de man is de reden daarvan onduidelijk.
4 Het verweer van de vrouw
4.1
De vrouw acht de verzochte omgangsregeling gelet op de nog zeer jonge leeftijd van [naam kind] niet in haar belang. Voorts dient [naam kind] zo lang mogelijk borstvoeding te krijgen, is co-ouderschap niet mogelijk wegens gebrek aan vertrouwen in de man wegens een incident dat zich heeft voorgedaan. Een regeling waarbij de man gedurende korte maar frequente momenten contact heeft acht de vrouw het meest in het belang van [naam kind] . De vrouw doet in haar verweer een voorstel voor omgang met een opbouwregeling van twee jaar.
5 Het zelfstandig verzoek van de vrouw
5.1
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man als onderhoudsbijdrage ten behoeve van [naam kind] een bedrag van (na wijziging ter zitting) € 87,00 per maand betaalt.
5.2
De vrouw ontvangt sinds kort een inkomen, maar dat is onvoldoende om in de behoefte van [naam kind] te voorzien. De vrouw gaat bij haar berekening uit van een bruto maandinkomen van de man van € 2.100,00, een gemiddeld maandinkomen van haarzelf van € 1.969,00, een kindgebonden budget van € 4.013,00 per maand en de zorgkorting voor de man van 15%.
6. De reactie van de man op het verweerschrift en het zelfstandig verzoek
De argumenten van de vrouw zijn niet redengevend, Voorts is door de man een opbouw van de omgang voorgesteld. Uitgaande van het verzoek van de man co-ouderschap vast te stellen vanaf het moment dat [naam kind] 18 maanden oud is op [datum] 2019, zou de beschikking van de rechtbank een beperkte geldingsduur hebben. Daarom is hij niet gehouden tot het betalen van kinderalimentatie. De man is wel bereid om een bijdrage te betalen, maar gelet op zijn inkomen is hij niet in staat het verzochte bedrag te betalen.
7 Het verzoek vervangende toestemming vaccinatie van de man
7.1
.1 De man verzoekt hem vervangende toestemming te verlenen om [naam kind] te laten deelnemen aan het rijksvaccinatieprogramma.
7.2
De vrouw heeft eenzijdig besloten om [naam kind] niet deel te laten nemen aan het vaccinatieprogramma, zoals dat door het consultatiebureau wordt aangeboden. De vrouw heeft te kennen gegeven dat zij wenst dat [naam kind] vanaf de 2e verjaardag via de huisarts zal worden ingeënt met mono-vaccins. Dit is niet in het belang van [naam kind] omdat het risico’s heeft voor haar gezondheid. Het is volgens de man in het algemeen belang dat zij andere kinderen niet kan besmetten. In medische kringen wordt het overheidsbeleid breed gedragen.
8 Het verweer van de vrouw
Deelname aan het rijksvaccinatieprogramma is niet in het belang van [naam kind] , integendeel, het is meer in haar belang dat zij nog twee jaar borstvoeding ontvangt. Dat beschermt haar veel beter tegen ziektes. Als gevolg van een misverstand heeft [naam kind] wel de DKTP vaccinatie gehad, maar er was nooit overeenstemming met de man over het deelnemen aan het programma door [naam kind] . Naar de overtuiging van de vrouw brengt het deelnemen aan het vaccinatieprogramma juist risico’s voor de gezondheid van [naam kind] met zich mee. Dit inzicht van de vrouw wordt ondersteund door het standpunt van de Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken. Er is geen dwingende noodzaak om een baby te vaccineren. [naam kind] moet in de gelegenheid worden gesteld om haar immuunsysteem zelf ongestoord te laten ontwikkelen. Zolang zij borstvoeding behoeft zij in ieder geval niet te worden ingeënt. Van veel vaccins van het vaccinatieprogramma is nog niet eens onderzocht wat de nadelige gevolgen zijn van het gelijktijdig toedienen daarvan. Ook worden in de vaccins diverse hulpstoffen toegevoegd bijvoorbeeld aluminiumfosfaat, terwijl dat bewezen toxische effecten heeft en mogelijk een van de oorzaken van Alzheimer is. Ook wordt een stof als formaldehyde gebruikt die zeer giftig is. Ook blijkt uit diverse onderzoeken dat inenten voor een kind schadelijke gevolgen kan hebben. De overtuiging van de vrouw is welbewust en goed doordacht. De man was daarvan op de hoogte. Los van de medische en ethische bezwaren van de vrouw acht de vrouw het verzoek van de man ook in strijd met het zelfbeschikkingsrecht van [naam kind] . De vrouw heeft in dit verband verwezen naar de artikelen 6, 10 en 11 van de Grondwet, artikel 2 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, artikel 8 en 9 van het EVRM en artikel 16 van het IVRK. Dat het vaccinatieprogramma als overheidsbeleid geldt, betekent nog niet onverkort dat dit het beste voor ieder kind zou zijn. Ook binnen medische kringen bestaat groot draagvlak voor het bewust niet vaccineren van kinderen. De man heeft niet onderbouwd dat andere kinderen gevaar zouden lopen als [naam kind] niet is gevaccineerd. Bovendien kan de vrouw de symptomen herkennen als die zich zouden voordoen en direct medische hulp inschakelen. Indien het verzoek van de man naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking komt, zou eerst een onderzoek moeten plaatsvinden door de Raad om te onderzoeken in welk tempo en op welke wijze [naam kind] moet worden ingeënt. Ook heeft de vrouw zich verzet tegen een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Een inenting is immers onomkeerbaar.
9 De standpunten van partijen ter zitting
De man heeft verklaard dat de omgang nadat de provisionele voorziening is getroffen heel goed verloopt. [naam kind] verblijft nu bij diegene bij wie zij op dat moment ook wil zijn. Zij is heel vrolijk en slaapt regelmatig. De moeder geeft vaste voeding voor haar mee. De man probeer regelmatig te zwemmen en maak leuke uitstapjes. De communicatie met de vrouw verloopt wel moeizaam. De man en de vrouw zijn gestart bij Altra en hebben daar een tweede gesprek gehad. De man heeft de aanmelding gedaan. Hij heeft vertrouwen dat partijen daarmee verder komen.
geval wel goed. Ze was eerst overstuur na de omgang. Het gaat steeds beter. Na de intake bij Altra is zij meteen bij de man gebleven en dat ging goed. Volgens de vrouw moet zij er samen met de man uit komen met behulp van Altra. De omgang vindt nu plaats gedurende iedere keer vier uur. De vrouw werkt thans vier hele dagen per week. Zij heeft geen tijd meer om te kolfen. Zij heeft de borstvoeding gestopt.
Na een korte schorsing voor beraad tussen partijen zijn partijen overeengekomen dat de voorlopige omgang tot de verjaardag van [naam kind] op [geboortedatum] 2018 blijft zoals die nu is, namelijk driemaal vier uur per week. Na de verjaardag van [naam kind] wordt dat driemaal zes uur per week nader te bepalen tussen partijen en uitbreiding daarna zal afhankelijk zijn van het verloop van het traject bij Altra. De man heeft verzocht om de behandeling van het verzoek tot omgang pro forma zes maanden aan te houden.
Met betrekking tot het verzoek van de man voor vervangende toestemming hebben partijen als volgt verklaard.
De vrouw heeft verklaard dat de man ervan op de hoogte is dat zij al een jaar of drie, vier tegen het vaccineren van zuigelingen is. Tegen het einde van de zwangerschap kwam het ineens ter sprake. De vrouw werkt als oppas en komt bij gezinnen thuis en neemt [naam kind] dan mee. Ze komt alleen met gevaccineerde kinderen in aanraking, ook binnen de vriendenkring. Het is ook niet mogelijk om voor enkele vaccins uit het programma te kiezen en eigenlijk wil de vrouw zelfs dat niet. Het is een heel gezond ontwikkeld kindje.
Namens de vrouw is aangevoerd dat de man kennelijk zijn standpunt heeft ingenomen omdat hij altijd er dominant is. De gastgezinnen weten dat [naam kind] niet is gevaccineerd. Niemand heeft daar bezwaar tegen. De vrouw heeft een opleiding voor het werken met kinderen. Zij doet dat al jaren en heeft ook een EHBO diploma. Een vaccinatie is onomkeerbaar. Er is nu geen acuut risico. Daarom moet [naam kind] in ieder geval op dit moment niet gevaccineerd worden.
Namens de man is aangevoerd dat nooit is aangetoond dat het rijksvaccinatieprogramma schadelijk is voor kinderen. Een onderzoek door de Raad is dus helemaal niet nodig.
Namens de Raad is verklaard dat de Raad geen onderzoek doet naar de wijze en het tempo waarop zuigelingen worden gevaccineerd en daarover geen advies kan geven. De ouders moeten het over dit punt van de opvoeding zelf eens kunnen worden. Wellicht kan een huisarts nog voorlichting geven.
10 De beoordeling
10.1
Met betrekking tot het verzoek van de man tot een zorgverdelingsregeling wordt overwogen als volgt. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de voorlopige omgang tot de verjaardag van [naam kind] op [geboortedatum] 2018 blijft zoals die nu is, namelijk driemaal vier uur per week. Na de verjaardag van [naam kind] wordt dat driemaal zes uur per week nader te bepalen en uitbreiding daarna zal afhankelijk zijn van het verloop van het traject bij Altra. De man heeft verzocht om de behandeling van zijn verzoek tot een zorgregeling pro forma zes maanden aan te houden in afwachting van het verloop van het traject bij Altra. De vrouw heeft zich bij dit verzoek aangesloten. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
10.2
Met betrekking tot het verzoek van de man tot vervangende toestemming wordt als volgt overwogen. Het rijksvaccinatieprogramma heeft als doel (jonge) kinderen te beschermen tegen schadelijke ziekten. Gelet hierop is dit programma in het belang van het kind. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gevoerde overheidsbeleid door medici breed wordt gedragen en dat het overgrote deel van de bevolking dit overheidsbeleid steunt en kinderen daaraan laat deelnemen. Daaraan doet niet af dat er ook deskundigen zijn die daar kritisch tegenover staan.
Het laten vaccineren van [naam kind] volgens het rijksvaccinatieprogramma is het meest in haar belang. Het argument van de vrouw dat zij door het geven van moedermelk [naam kind] ook voldoende kan beschermen speelt, wat de juistheid daarvan ook is, thans geen rol meer, omdat de vrouw daarmee is gestopt. De vrouw heeft verder nog aangevoerd dat [naam kind] schade op kan lopen door de vaccinaties, de combinaties van de vaccinaties en de hulpmiddelen daarin. Het is bekend dat er bijwerkingen kunnen ontstaan, maar er is niet gesteld of gebleken dat [naam kind] meer risico loopt dan een ander kind.
De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van schending van de door haar vermelde artikelen van de Grondwet, IVRK en EVRM. Voor een nader onderzoek door de Raad is geen plaats, omdat de Raad een dergelijk onderzoek niet kan doen. De rechtbank wijst het verzoek van de man toe maar niet de eveneens verzochte uitvoerbaar verklaring bij voorraad gezien het onomkeerbare karakter van de beslissing. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat de man in overleg met het consultatiebureau en/of kinderarts zal treden over het opstellen van een eventueel aangepast vaccinatieschema, aangezien [naam kind] nu niet meer gelijk loopt met het oorspronkelijke plan.
10.3
Met betrekking tot het verzoek van de man tot het treffen van een provisionele voorziening overweegt de rechtbank dat de man geen belang meer heeft bij het resterende deel van zijn verzoek nu partijen zelf een nieuwe voorlopige omgangsregeling hebben getroffen. Dit verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.
10.4
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
11 De beslissing
De rechtbank:
- bepaalt dat de zaak met zaaknummer C/13/645516 / FA RK 18/1973 pro forma wordt aangehouden tot 9 januari 2019. De man dient de rechtbank 10 dagen daaraan voorafgaand op de hoogte te stellen van de relevante ontwikkelingen met betrekking tot het door partijen gevolgde traject bij Altra;
- wijst het verzoek van de man om een voorlopige voorziening af;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verleent de man vervangende toestemming tot deelneming aan het rijksvaccinatieprogramma door de minderjarige [naam kind] .
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren, griffier, op 8 augustus 2018.
Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH). Het beroep moet worden ingesteld: - door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak; - door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: