1. Vanwege een hiv-infectie, welke heeft geresulteerd in aids, gebruikt eiser al jarenlang door zijn internist voorgeschreven medicinale cannabis. De zorgverzekering dekt deze extra kosten sinds 1 juli 2017 niet meer, omdat een wetenschappelijke onderbouwing over de medicinale werking van cannabis ontbreekt. Eiser heeft daarom een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand op grond van de PW. Eiser gebruikt nu cannabis uit de coffeeshop, welke hij zelf moet betalen en minder zuiver is.
2. Volgens eiser heeft hij de cannabis nodig omdat hij zonder de cannabis erg misselijk is door zijn medicijnen en zijn (drank)voeding en de medicijnen niet binnen kan houden. Zonder drankvoeding (hyper-alimentatie) en medicijnen zou hij sterven. Volgens eiser is er geen alternatief.
3.3Na schorsing van de zitting op 13 maart 2018 heeft verweerder een nader advies aan de GGD gevraagd. In het GGD-advies van 25 april 2018 stelt de GGD-arts zich wederom op het standpunt dat een wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt en dat de zorgverzekeraar de voorliggende voorziening is. Ook stelt de arts dat de ondersteunende verklaringen in een aangehaalde casus, zonder uitzondering individuele casuïstiek betreffen. Toekenning van voorzieningen op basis van individuele casuïstiek kan volgens hem echter vanuit zowel medisch als gemeentelijk oogpunt tot willekeur leiden. Verder stelt de arts dat eisers voedingsinnameproblematiek is voorzien door de zorgverzekeraar door middel van vergoeding voor drinkvoeding en door de gemeente door middel van dieetkostenvergoeding. Hij zegt dat eiser tussen 24 februari 2009 en 27 juni 2017 ongeveer evenveel woog en daardoor een stabiel gewicht heeft door de verstrekte voorzieningen. De arts concludeert dat door het ontbreken van een wetenschappelijke onderbouwing en een stabiel gewicht er geen sprake is van een zeer dringende reden, als bedoeld in artikel 16 van de PW.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is de zorgverzekeraar de voorliggende voorziening bij de vergoeding van kosten voor geneesmiddelen. Daardoor staat artikel 15, eerste lid, van de PW in de weg aan bijstandsverlening voor medicinale cannabis.3 Voor zover eiser een beroep doet op bijstandsverlening op grond van dit artikel kan dat beroep daarom niet slagen.
5. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of in het geval van eiser sprake is van een dringende reden, als bedoeld in artikel 16 van de PW. De maatstaf voor een zeer dringende reden is dat er sprake moet zijn van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
6. Verweerder heeft ter zitting het standpunt dat toekenning van voorzieningen op basis van individuele casuïstiek tot willekeur kan leiden, zoals dat door de GGD-arts is gesteld, teruggenomen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de toets of er sprake is van een dringende reden een individuele toets is. Ook heeft verweerder het standpunt teruggenomen dat eiser op gewicht is gebleven door de drankvoeding en zijn voedingsdieet. Verweerder is het met eiser eens dat de GGD-arts dit niet heeft kunnen concluderen, omdat eiser op de momenten van controle van zijn gewicht naast de drankvoeding ook medicinale cannabis gebruikte. Het is dus niet uit te sluiten dat ook de medicinale cannabis een rol heeft gespeeld om eiser op gewicht te houden. Verweerder handhaaft het standpunt dat er geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is voor de werking van medicinale cannabis. Verweerder erkent dat het GGD-advies van 25 april 2018 ontoereikend is geweest.
7. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder de GGD-adviezen van 10 juli 2017 en 25 april 2018 niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Uitgangspunt dient te zijn dat het geval van eiser op zijn individuele merites wordt beoordeeld. Dat er geen onomstotelijk bewijs is dat medicinale cannabis werkt, laat onverlet dat een gebruiker mogelijk aannemelijk kan maken dat hij er in zijn geval wel baat bij heeft. Dit moet hij aannemelijk maken op grond van medische stukken. De GGD-arts heeft deze toets nagelaten. Daarbij komt dat de arts, zoals hierboven al genoemd, een onlogische conclusie heeft getrokken uit de omstandigheid dat eiser de laatste jaren op gewicht is gebleven. Het bestreden besluit moet worden vernietigd,, vanwege een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. De rechtbank is nagegaan in hoeverre zijzelf in de zaak kan voorzien. De rechtbank stelt vast dat, op basis van de huidige stukken, uit de ongedateerde brief en de brief van 30 mei 2018 van de internist voldoende aannemelijk is geworden dat eiser mede dankzij het gebruik van cannabis op gewicht is weten te blijven. Uit de ongedateerde brief van de internist blijkt ook dat er voor eiser geen alternatieven zijn voor het gebruik van cannabis. Verder blijkt uit beide brieven dat eiser aan aids leidt. De rechtbank kan echter niet vaststellen welke consequenties het heeft als eiser stopt met het gebruik van cannabis. Daarom kan de rechtbank niet beoordelen of aan de maatstaf van een dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de PW is voldaan en kan zij deze zaak niet finaal beslechten. Het is aan verweerder om actuele medische informatie bij de behandelaars van eiser op te vragen en te beoordelen welke medische consequenties aan de orde zijn. Het is vervolgens aan verweerder om te bepalen of er in deze situatie sprake is van een acute noodsituatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
9. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
Over de voorlopige voorziening
10. De rechtbank overweegt dat het belang van eiser bij het treffen van een voorlopige voorziening doorslaggevend is. Eiser besteedt nu € 370,- per maand aan cannabis uit de coffeeshop. De rechtbank overweegt dat de bezwaren van eiser een redelijke kans van slagen hebben, dat eiser leeft van een bijstandsuitkering en een aanzienlijk deel van zijn uitkering aan de cannabis besteedt. Hierdoor heeft eiser aanzienlijk belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
11. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat eiser tot 1 juli 2017 € 450,- per maand vergoed kreeg van de zorgverzekeraar voor de medicinale cannabis. De rechtbank zal bepalen dat verweerder eisers maandelijkse kosten van de medicinale cannabis vergoedt tot de hoogte zoals die voorheen door de zorgverzekeraar werden vergoed, totdat verweerder een nieuw besluit heeft genomen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de gecombineerde zitting van de voorlopige voorziening met het beroep met een waarde per punt van € 501,-, met een wegingsfactor 1).