vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2016
in de zaak met zaaknummer / rolnummer:
C/13/615296 / KG ZA 16-1100 CB/EvB van
[eiser 1]
,
domicilie gekozen hebbende te Rotterdam,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 15 september 2016,
advocaat mr. I.N. Weski te Rotterdam,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. van Veen te Utrecht,
en de gezamenlijk behandelde zaak met zaaknummer / rolnummer:
C/13/615380 / KG ZA 16-1106 CB/EvB van
[eiser 2]
,
domicilie gekozen hebbende te Rotterdam,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 16 september 2016,
advocaat mr. I.N. Weski te Rotterdam,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. van Veen te Utrecht.
4 De beoordeling
4.1.
Uitgangspunt is dat de toewijzing van de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 1] in beginsel een beperking inhoudt van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.
4.2.
Het belang van [gedaagde] is dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eiser 2] en [eiser 1] is erin gelegen dat hun persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan voor hen lichtvaardige verdachtmakingen of ongewenste publiciteit omtrent zijn privé-gegevens en privé-situatie. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.3.
Niet in geschil is dat het mogelijk bestaan van een ‘moordservice op wielen’ net als drugscriminaliteit een ernstige misstand is die de samenleving raakt en waarover [gedaagde] mag berichten. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagde] bij zijn berichtgeving over die misstanden onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser 2] en [eiser 1] , onder vermelding van hun volledige namen en met publicatie van hun portretfoto’s, in het openbaar te beschuldigen van betrokkenheid bij verschillende, concrete strafbare feiten.
4.4.
Het betoog van [gedaagde] , dat hij moet worden gelijkgesteld aan een columnist of recensent en dat hij daarom een grote vrijheid heeft om zonder toepassing van hoor en wederhoor en met gebruikmaking van overdrijving en eenzijdige belichting zijn mening te geven over gebeurtenissen en personen, gaat niet op. Weliswaar heeft de website vlinderscrime.nl een heel eigen stijl – volgens [gedaagde] zelf een kruising tussen Peter R. de Vries en Geenstijl – en daardoor een hoger sensatiegehalte dan de misdaadverslaggeving van de serieuzere media, maar dat maakt [gedaagde] nog niet tot een columnist. Hij opinieert niet, maar hij wrijft [eiser 2] en [eiser 1] strafbare feiten aan. Die beschuldigingen kun je – anders dan [gedaagde] suggereert – moeilijk met een korrel zout nemen. Bovendien strookt dit betoog van [gedaagde] niet met zijn eigen standpunt dat de waarheid over [eiser 2] en [eiser 1] maar eens boven tafel moet komen. Bij de beoordeling van dit geschil dient dan ook het toetsingskader voor een journalist te worden toegepast.
4.5.
[gedaagde] wijst [eiser 2] en [eiser 1] aan als opdrachtgevers van verschillende liquidaties in de onderwereld. Voor [eiser 2] komt daar nog een beschuldiging van grootschalige drugssmokkel en -handel bij. Het gaat dus voor beiden om verdenkingen van buitengewoon ernstige feiten. In beginsel is voor het uiten van dergelijke zware verdenkingen een solide basis in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal vereist.
4.6.
[gedaagde] stelt zijn berichtgeving te baseren op vijf verschillende, betrouwbare bronnen en niet slechts op – zoals de publicaties doen vermoeden – één enkele bron (“Mijn man in Dubai”). Tevens baseert [gedaagde] zich op de bij de feiten genoemde publicaties in de Telegraaf en de Panorama. Zonder nadere informatie, die ontbreekt, bieden de publicaties in de Telegraaf en de Panorama op zichzelf genomen onvoldoende steun aan de stellingen van [gedaagde] . Onduidelijk is immers op welke bronnen de desbetreffende verslaggevers hun berichtgeving hebben gebaseerd. Resteren de vijf anonieme bronnen. Volgens [gedaagde] willen zij hun identiteit niet prijsgeven uit angst voor represailles. De uitlatingen van [gedaagde] zijn dus niet, althans in ieder geval niet voor de voorzieningenrechter, te verifiëren en moeten vooralsnog worden aangemerkt als onbevestigde geruchten.
4.7.
Een journalist mag onbevestigde geruchten publiceren, als het in de praktijk onmogelijk blijkt om gedetailleerde feiten te vergaren, zolang hij daarbij zorgvuldig (professioneel en te goeder trouw) te werk gaat. [gedaagde] stelt maanden aan de zaak te hebben gewerkt. Of dat zo is, kan ook niet goed worden beoordeeld, mede gelet op hetgeen hierna onder 4.8 aan de orde komt, maar dat [gedaagde] enig onderzoek heeft verricht is wel aannemelijk, gelet op de mededeling van [gedaagde] dat [eiser 2] en [eiser 1] niet als verdachte zijn aangemerkt in de zaak 26Koper.
4.8.
Dat [gedaagde] zijn uitlatingen niet met feiten heeft gestaafd, bevreemdt niet indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat juist is wat [gedaagde] schrijft. In dat geval is goed te begrijpen dat getuigen niet in de openbaarheid willen treden; drie getuigen in de zaak 26Koper zijn immers vermoord, waarschijnlijk om hen het zwijgen op te leggen. Als de bronnen van [gedaagde] de waarheid vertellen, lopen zij een reëel en groot gevaar als hun identiteit bekend wordt. Het overleggen van details van het beweerdelijk verrichte onderzoek zou kunnen bijdragen aan het bekend worden van hun identiteit. Indien de uitlatingen van [gedaagde] op waarheid berusten, bevreemdt het evenmin dat [gedaagde] geen andere bewijsmiddelen heeft overgelegd. Zelfs voor politie en justitie is het met alle hen ter beschikking staande opsporingsmiddelen vaak geen eenvoudige opgave om een strafzaak rond te krijgen. Niet aannemelijk is dat politie en justitie onder normale omstandigheden de door hen vergaarde informatie over strafbare feiten zullen delen met journalisten ten behoeve van publicaties over die strafbare feiten.
4.9.
Het gebrek aan verificatiemogelijkheden in dit soort gevallen zou betekenen dat het voor een journalist een bijna onmogelijke opgave is om te publiceren over misdrijven in de zware criminaliteit voordat het OM haar opsporingsresultaten bekend maakt in een strafrechtelijke procedure. Dat zou een te vergaande beperking opleveren van de vrijheid en de taak van de journalist om het publiek te informeren over misstanden van de meest ernstige aard die de samenleving raken.
4.10.
Erkend is dat [eiser 1] momenteel in Ierland is gedetineerd na aldaar te zijn aangehouden in het bezit van veel contant geld, dure horloges en valse identiteitsbewijzen in een huis dat volgens de Ierse justitie wordt gebruikt door het zogenoemde Costa Kartel. Verder is niet betwist dat [eiser 2] door de Spaanse justitie wordt gezocht in verband met de moord op [naam 4] . Voorshands is hiermee voldoende aannemelijk dat [eiser 2] en [eiser 1] in het criminele milieu actief zijn. Van belang is verder dat [gedaagde] inmiddels contact heeft met het Openbaar Ministerie en dat hij inmiddels door justitie wordt beschermd. Dat vormt een aanwijzing dat de informatie van [gedaagde] in elk geval een risico voor hem vormt. Dat de uitlatingen van [gedaagde] risicovol voor hem zijn wanneer die uit de lucht gegrepen zijn, is niet evident. Voorshands kan dan ook niet worden gezegd dat de door [gedaagde] op zijn website geplaatste beschuldigingen iedere grond ontberen. In dit verband is van belang dat [eiser 2] en [eiser 1] het slechts hebben gelaten bij de stelling dat de uitlatingen van [gedaagde] lasterlijk en onwaar zijn en dat ze niet als verdachten in de strafzaak 26Koper zijn aangemerkt. Zij hebben niets gesteld over hun persoonlijke omstandigheden; waar ze wonen, welk werk ze doen en dergelijke. Dat had in de gegeven omstandigheden wel van hen mogen worden verwacht, teneinde de geuite beschuldigingen te ontkrachten.
4.11.
Door de wijze van formuleren van [gedaagde] en de vele spelfouten zijn de berichten op vlinderscrime.nl niet altijd eenvoudig leesbaar, maar nauwkeurige bestudering leert dat [gedaagde] voldoende duidelijk maakt dat hij zich bij zijn berichtgeving over [eiser 2] en [eiser 1] baseert op anonieme bronnen en geruchten, door het gebruik van de woorden zoals “volgens bronnen”, “schijnt” en “zou zijn”. In één van de publicaties (“Moordservice 26 koper voor de rechter”) verwijst hij expliciet naar het eerder die dag verschenen artikel in de Telegraaf. Hoewel de berichtgeving op dit punt nauwkeuriger zou kunnen, laat [gedaagde] de lezer voldoende ruimte om zijn eigen conclusies te trekken.
4.12.
Niet goed te beoordelen is of [eiser 2] en [eiser 1] gevaar lopen door de publicatie, zoals zij stellen. Voor zover daarvan sprake is wordt voldoende aan hun belangen tegemoet gekomen door de hierna onder 4.18 uit te spreken veroordelingen.
4.13.
In de huidige situatie, waarin – zoals vooralsnog wordt aangenomen – [eiser 2] voortvluchtig is en [eiser 1] gedetineerd is (onduidelijk is of hem beperkingen zijn opgelegd in zijn contact met de buitenwereld), was het voor [gedaagde] niet goed mogelijk hen te vragen om een reactie op zijn voorgenomen publicaties. Wel heeft [gedaagde] de door mr. Weski verzonden sommatie inzake [eiser 2] direct na ontvangst daarvan integraal op zijn website geplaatst. Uit de tekst van die sommatie blijkt dat [eiser 2] zich niet kan vinden in de uiting van de beschuldigingen. De sommatie namens [eiser 1] staat niet op de website, maar [gedaagde] refereert in verschillende berichten (zie onder 2.9, 2.10 en 2.13) aan het standpunt van mr. Weski dat de berichten over [eiser 2] en [eiser 1] van de site moeten worden verwijderd. Door de sommatie inzake [eiser 2] op zijn site te publiceren en herhaaldelijk te berichten dat mr. Weski zich namens [eiser 2] en [eiser 1] verzet tegen de publicaties, heeft [gedaagde] in voldoende mate voldaan aan de mogelijkheid tot het geven van een weerwoord.
4.14.
Al het voorgaande overziend, wegen de belangen van [gedaagde] bij publicatie van de beschuldigingen in beginsel en met inachtneming van hetgeen hierna zal worden overwogen over de publicatie van de foto’s en het noemen van de volledige namen, zwaarder dan de belangen van [eiser 2] en [eiser 1] bij de verwijdering daarvan. De omstandigheid dat het OM desgevraagd aan mr. Weski heeft bericht dat [eiser 2] en [eiser 1] momenteel geen verdachten zijn in het 26Koper-onderzoek maakt dat niet anders. Voor zover de vorderingen strekken tot verwijdering van de berichten op vlinderscrime.nl waarin [eiser 2] en [eiser 1] worden beschuldigd van strafbare feiten, zijn zij dan ook niet toewijsbaar. De vorderingen tot rectificatie zijn evenmin toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor het gevorderde verbod op toekomstige publicaties over [eiser 2] en [eiser 1] – met uitzondering van hetgeen hierna onder 4.18 zal worden overwogen. Een dergelijk verbod is in zijn algemeenheid te verstrekkend om te kunnen worden toegewezen.
4.15.
[eiser 2] en [eiser 1] maken tevens bezwaar tegen de publicatie van hun volledige namen en portretfoto’s in de verschillende publicaties op vlinderscrime.nl. Zij beroepen zich daarbij op hun portretrecht en op hun recht tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
4.16.
Artikel 21 van de Auteurswet beschermt de geportretteerde door via een wettelijke zorgvuldigheidsnorm een vergaande aanspraak te geven tegen publicatie. In beginsel is sprake van een redelijk belang van de geportretteerde om zich tegen de openbaarmaking van zijn portret te verzetten, indien deze openbaarmaking inbreuk maakt op zijn recht op privacy. Of van een dergelijke inbreuk sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, met name van de wijze waarop en de mate van intimiteit waarin de geportretteerde is afgebeeld, terwijl ook het karakter van de foto en de context van de publicatie van belang kunnen zijn.
4.17.
Verder geldt dat in de Nederlandse pers terughoudendheid wordt betracht bij de publicatie van namen en portretten van verdachten en veroordeelden, vanwege hun algemeen aangenomen belang om niet met portret en al in de publiciteit te komen. Een en ander is in lijn met de richtlijnen van de Raad voor de Journalistiek. Dat stemmen opgaan om de mogelijkheid tot het noemen van volledige persoonsgegevens te verruimen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, neemt niet weg dat terughoudendheid nog steeds de gangbare praktijk is. Voor [eiser 2] en [eiser 1] , die zoals gezegd (vooralsnog) niet als verdachten in beeld zijn in de zaak 26Koper, geldt te meer dat terughoudendheid geboden is bij de openbaarmaking van hun portret en volledige naam.
4.18.
Het gaat hier om een uiterst negatieve publicatie over [eiser 2] en [eiser 1] . Voor het bereiken van het doel van [gedaagde] – het ontmaskeren van [eiser 2] en [eiser 1] als de verantwoordelijken voor een groot aantal liquidaties – is het niet nodig hun portretfoto’s of volledige namen te publiceren. [eiser 2] en [eiser 1] zijn geen publieke figuren en zij hebben niet zelf de publiciteit gezocht. Publicatie van de foto’s van [eiser 2] en [eiser 1] en vermelding van hun volledige namen levert in de gegeven omstandigheden een disproportionele inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer op. Dat foto’s van [eiser 1] al op internet circuleren, zoals [gedaagde] stelt, ontneemt [eiser 1] niet zijn belang bij verwijdering van zijn portretfoto’s van vlinderscrime.nl. [gedaagde] zal de foto’s van [eiser 2] en [eiser 1] dan ook moeten verwijderen van zijn website. Deze voorziening kan worden aangemerkt als het mindere van het onder 3.1 (i) en (ii) gevorderde. Ook zal [gedaagde] de (bestaande en toekomstige) berichten op vlinderscrime.nl moeten aanpassen in die zin dat dat hij [eiser 2] en [eiser 1] uitsluitend mag noemen bij hun achterletter, hooguit in combinatie met hun voorletter of voornaam (dus voor [eiser 2] : [eiser 2] ., [eiser 2] . of [eiser 2] . en voor [eiser 1] : [eiser 1] ., [eiser 1] of [eiser 1] .). Deze voorziening kan worden aangemerkt als het mindere van het onder 3.1 (i), (ii) en (v) gevorderde. De uit te spreken veroordelingen zullen gelden totdat een rechter anders beslist. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat publicatie van dit vonnis door [gedaagde] slechts is geoorloofd als hij de namen van [eiser 2] en [eiser 1] daarin aanpast als hiervoor bedoeld.
4.19.
Uit hetgeen hiervoor 4.1 tot en met 4.18 is overwogen volgt dat de op te leggen beperkingen van de uitingsvrijheid van [gedaagde] noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
4.20.
De gevorderde voorschotten op schadevergoeding zullen worden afgewezen nu die vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en ook niet is aangevoerd welk spoedeisend belang [eiser 2] en [eiser 1] hebben bij die vorderingen.
4.21.
Aan de uit te spreken veroordelingen zal een dwangsom worden verbonden, die zal worden gemaximeerd als in de beslissing vermeld.
4.22.
Nu partijen in beide zaken over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen in beide zaken worden gecompenseerd als na te melden.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/615296 / KG ZA 16-1100:
5.1.
beveelt [gedaagde] om de foto’s van [eiser 1] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te verwijderen van de website vlinderscrime.nl,
5.2.
beveelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in de reeds gepubliceerde berichten op vlinderscrime.nl de naam van [eiser 1] te wijzigen van zijn volledige naam (alleen achternaam of zowel voor- als achternaam) in [eiser 1] ., N. F . of [eiser 1] .,
5.3.
verbiedt [gedaagde] om, totdat een rechter anders beslist, foto’s van [eiser 1] op vlinderscrime.nl te plaatsen en [eiser 1] in zijn berichtgeving (inclusief eventuele publicatie van dit vonnis) anders aan te duiden dan als [eiser 1] ., [eiser 1] . of [eiser 1] .,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] een dwangsom te betalen van € 15.000,00 voor iedere dag dat hij niet voldoet aan een of meer van de onder 5.1 tot en met 5.3 uitgesproken veroordelingen, tot een maximum van € 150.000,00 is bereikt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de proceskosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/615380 / KG ZA 16-1106:
5.8.
beveelt [gedaagde] om de foto’s van [eiser 2] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te verwijderen van de website vlinderscrime.nl,
5.9.
beveelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in de reeds gepubliceerde berichten op vlinderscrime.nl de naam van [eiser 2] te wijzigen van zijn volledige naam (alleen achternaam of zowel voor- als achternaam) in [eiser 2] ., [eiser 2] . of [eiser 2] .,
5.10.
verbiedt [gedaagde] om, totdat een rechter anders beslist, foto’s van [eiser 2] op vlinderscrime.nl te plaatsen en [eiser 2] in zijn berichtgeving (inclusief eventuele publicatie van dit vonnis) anders aan te duiden dan met [eiser 2] ., [eiser 2] . of [eiser 2] .,
5.11.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 2] een dwangsom te betalen van € 15.000,00 voor iedere dag dat hij niet voldoet aan een of meer van de onder 5.8 tot en met 5.10 uitgesproken veroordelingen, tot een maximum van € 150.000,00 is bereikt,
5.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de proceskosten draagt,
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
6 oktober 2016.1