4.1
Inleiding
De rechtbank heeft de relevante regelgeving opgenomen in de aan deze tussenuitspraak gehechte bijlage II.
Het EAB is uitgevaardigd door the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania en strekt – onder meer – tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Het EAB is ondertekend door de Minister van Justitie.
Op 18 mei 2004 heeft het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie een kennisgeving van Litouwen ontvangen. Deze kennisgeving houdt onder meer het volgende in:1
Declarations and notifications by the Republic of Lithuania, pursuant to the Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between the Member States of the European Union.
For the purposes of execution of a sentence of imprisonment the issuing authority is:
Op 6 februari 2014 heeft het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie een gewijzigde kennisgeving van Litouwen ontvangen. Deze gewijzigde kennisgeving houdt onder meer het volgende in:2
Notification of the Republic of Lithuania according the Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European Arrest Warrant and the surrender procedures between Member States (2002/584/JHA)
The Republic of Lithuania presents you the modified notification of Lithuania pursuant to the provisions of the Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between the Member states of the European Union, under Article 6(3):
For the purpose of execution of a sentence of imprisonment the issuing authorities are:
Kaunas County Court
A. Mickevičiaus str. 18
LT-44312 Kaunas
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Klaipėda County Court
Herkaus Manto str. 26
LT-92131 Klaipėda
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Panevėžys County Court
Elektros str. 9
LT-35175 Panevėžys
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Šiauliai County Court
Dvaro str. 83
LT-76299 Šiauliai
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Vilnius County Court
Gedimino ave. 40/1
LT-01501 Vilnius
Lithuania
Tel.: [nummer]
Fax.: [nummer]
Nu het EAB is uitgevaardigd vóór de ontvangst van deze gewijzigde kennisgeving, gaat de rechtbank ervan uit dat deze gewijzigde kennisgeving niet de stand van het Litouwse recht weergeeft zoals dat gold ten tijde van de uitvaardiging van het onderhavige EAB en dat de gewijzigde kennisgeving geen gevolgen heeft voor een voordien uitgevaardigd EAB.
Het Evaluation Report on the Fourth Round of Mutual Evaluations “The Practical Application of the European Arrest Warrant and Corresponding Surrender Procedures between Member States”: Report on Lithuania houdt over de bevoegdheid tot het uitvaardigen van een EAB onder meer het volgende in:3
3.1.
THE DECISION TO ISSUE
The prerequisite for issuing an EAW is the existence of a domestic arrest warrant (in prosecution cases) or a final sentence or detention order (in conviction cases).
In conviction matters (…) the court responsible for the execution of the sentence, or the Prison Department in cases where the person concerned has absconded after the custodial sentence has been handed down or while serving his sentence, can apply for an EAW to be issued by the MOJ (…).
The MOJ will then proceed to issue an EAW after examination of all relevant documents and ascertainment that valid grounds for the issuance of an EAW exist.
In both cases, rather than providing for the application of a measure of proportionality, the Code of Criminal Procedure prescribes that all steps and actions according to the law must be taken to ensure the investigation and prosecution of criminal matters, as the decision to issue is subject to strict statutory requirements.
8.1
RECOMMENDATIONS TO LITHUANIA
Recommendation 1 ─ That Lithuania, in the light notably of Article 6(1) of the FD, should reconsider its legal system by entrusting a judicial authority with the power to issue EAWs in conviction matters. The initiative by Lithuania to allow the courts to issue EAWs in the future should be welcomed (see 7.2.1.1.).
Litouwen heeft als volgt op deze aanbeveling gereageerd:4
Recommendation 1 ─ That Lithuania, in the light notably of Article 6(1) of the FD, should reconsider its legal system by entrusting a judicial authority with the power to issue EAWs in conviction matters. The initiative by Lithuania to allow the courts to issue EAWs in the future should be welcomed (see 7.2.1.1.).
Under consideration. Although there are no practical problems faced so far as regards the MOJ as the present Lithuanian issuing authority in conviction matters, the question on entrusting judicial authorities with the power to issue EAWs is expected to be put forward to political level by the end of the year.
Uit de gewijzigde kennisgeving leidt de rechtbank af dat Litouwen uiteindelijk gevolg heeft gegeven aan aanbeveling 1.
In de zaak van de heer [persoon] heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 16 augustus 2016 prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ.5 In die zaak is het EAB uitgevaardigd door the Swedish National Police Board en is de vraag gerezen of deze autoriteit een ‘rechterlijke autoriteit’ is in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en of het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB een ‘rechterlijke beslissing’ is in de zin van artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De tussenuitspraak van 16 augustus 2016 is aan deze tussenuitspraak gehecht als bijlage III.
In de onderhavige zaak ziet de rechtbank zich ambtshalve geconfronteerd met de vergelijkbare vraag of the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania een ‘rechterlijke autoriteit’ is in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en of het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB een ‘rechterlijke beslissing’ is in de zin van artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Hoewel de problematiek vergelijkbaar is met die van de zaak [persoon] , vertoont de onderhavige zaak toch een bijzondere dimensie die naar het oordeel van de rechtbank separate prejudiciële vragen rechtvaardigt. Het EAB in de onderhavige zaak is immers uitgevaardigd door een politieke ambtsdrager als vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie.
Nu de prejudiciële vragen in de zaak [persoon] al aanhangig zijn bij het Hof van Justitie, de rechtbank in die zaak om behandeling via de spoedprocedure heeft verzocht en de rechtbank het wenselijk acht dat beide zaken, zo mogelijk, tegelijkertijd en met spoed worden behandeld, heeft de rechtbank – en anders dan in die zaak – ervan afgezien om in de onderhavige zaak de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid te stellen om nadere informatie te verschaffen over de procedure rond de uitvaardiging van EAB’s ter tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
4.2
Onderbouwing prejudiciële vragen
De rechtbank verwijst voor de context van de bepalingen, de doelstellingen van Kaderbesluit 2002/584/JBZ en de mogelijke interpretaties van de uitdrukkingen ‘rechterlijke beslissing’ en ‘rechterlijke autoriteit’ (niet-autonoom of autonoom) naar hetgeen zij daarover in de tussenuitspraak in de zaak van de heer [persoon] heeft overwogen.
Toegespitst op het onderhavige geval voegt de rechtbank aan die overwegingen nog het volgende toe.
Context van de bepalingen
De toelichting bij het Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees arrestatiebevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (hierna: het Voorstel) hield onder meer het volgende in:6
4. the procedure for executing the European arrest warrant is primarily judicial. The political phase inherent in the extradition procedure is abolished. Accordingly, the administrative redress phase following the political decision is also abolished. The removal of these two procedural levels should considerably improve the effectiveness and speed of the mechanism.
Doelstellingen van Kaderbesluit 2002/584/JBZ
Zoals volgt uit de overwegingen 5 en 6 van de preambule bij Kaderbesluit 2002/584/JBZ beoogt dit kaderbesluit het systeem van uitlevering tussen staten te vervangen door een systeem van overlevering tussen ‘rechterlijke autoriteiten’ op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning.
Bij uitlevering gaat om de verhouding tussen soevereine staten waarbij het al dan niet verlenen van medewerking niet alleen een juridische, maar ook een politieke dimensie heeft. Om die reden hebben politieke ambtsdragers, zoals Ministers van Justitie, een rol bij de beslissing om een uitleveringsverzoek in te dienen en bij de beslissing over de inwilliging van een uitleveringsverzoek.7
Op grond van overweging 9 van de preambule in samenhang met overwegingen 5 en 6 van de preambule zou men Kaderbesluit 2002/584/JBZ zo kunnen uitleggen, dat het beoogt de rol van zulke politieke ambtsdragers bij de beslissing over de uitvaardiging en tenuitvoerlegging van EAB’s uit te sluiten.8 Hun – eventuele – rol (zie artikel 7 Kaderbesluit 2002/584/JBZ) dient beperkt te blijven tot het verlenen van praktische en administratieve bijstand.9
Gelet op de toelichting bij het Voorstel en op de overwegingen 5, 6 en 9 van de preambule rechtvaardigt de omstandigheid dat Kaderbesluit 2002/584/JBZ anders dan het Voorstel geen definitie van het begrip ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ bevat niet zonder meer de conclusie dat Kaderbesluit 2002/584/JBZ de aanwijzing van een Ministerie van Justitie als ‘rechterlijke autoriteit’ toelaat.
Ook als sprake is van niet-autonome begrippen, zou men, gelet op de toelichting bij het Voorstel en de overwegingen 5, 6 en 9, de aanwijzing van een Ministerie van Justitie als ‘rechterlijk autoriteit’ kunnen aanmerken als strijdig met – in elk geval – één van de essentialia van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit echter niet buiten elke twijfel.
Als sprake is van autonome begrippen van Unierecht, kan uit de hiervoor gememoreerde totstandkomingsgeschiedenis van Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat dit kaderbesluit de aanwijzing van een Ministerie van Justitie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit toelaat. De toelichting bij het Voorstel en overwegingen 5, 6 en 9 van de preambule lijken eerder de gevolgtrekking toe te laten, dat zo een autoriteit niet een ‘rechterlijke autoriteit’ in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ kan zijn.
Relevant zou kunnen zijn de omstandigheid dat het EAB berust op een veroordeling door the Jonava Region District Court, dat aan het EAB dus een ‘rechterlijke beslissing’ in de zin van artikel 8, eerste lid aanhef en onder c, Kaderbesluit 2002/584/JBZ ten grondslag ligt en dat the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania het EAB heeft uitgevaardigd op verzoek van een Litouwse rechtbank (zie het evaluatieverslag). Echter brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat deze autoriteit daarom kan worden aangemerkt als een ‘rechterlijke autoriteit’ in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van het United Kingdom Supreme Court in de zaak Bucnys.10 De redenering van het Supreme Court houdt in dat een EAB dat is uitgevaardigd door een Ministerie van Justitie kan worden aangemerkt als te zijn uitgevaardigd door een ‘rechterlijke autoriteit’, als de uitvaardiging uitsluitend plaatsvindt op verzoek en ter bekrachtiging van de beslissing dat de uitvaardiging van een EAB passend is én deze beslissing is genomen door de rechtbank die de veroordeling heeft uitgesproken. Materieel komt deze redenering erop neer dat de ‘rechterlijke autoriteit’ die de nationale ‘rechterlijke beslissing’ heeft genomen ook de ‘rechterlijke autoriteit’ is die het EAB heeft uitgevaardigd.
In deze redenering ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van het stellen van prejudiciële vragen. Dit vonnis dateert van vóór het arrest Bob-Dogi.11 Uit dat arrest leidt de rechtbank af dat de ‘rechterlijke bescherming’ die gewaarborgd moet zijn op het niveau van de uitvaardiging van het EAB moet worden geboden door de ‘rechterlijke autoriteit’ die de uitvaardigende lidstaat heeft aangewezen als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’. Ten tijde van de uitvaardiging van het onderhavige EAB had Litouwen niet de rechtbank die de veroordeling heeft uitgesproken als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’ aangewezen, maar the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania. Bovendien vindt bij de uitvaardiging van het EAB door the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania geen proportionaliteitstoets plaats (zie het evaluatieverslag), terwijl naar het oordeel van de rechtbank juist een dergelijke toets onderdeel van de ‘rechterlijke bescherming’ op het niveau van de uitvaardiging van het EAB zou (moeten) uitmaken.
4.3
Conclusie
Pas als vaststaat dat het EAB is uitgevaardigd door een ‘rechterlijke autoriteit’ zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dat het EAB dus een ‘rechterlijke beslissing’ is zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit EAB, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de inhoudelijke verweren tegen de overlevering.
Het antwoord van het Hof op de prejudiciële vragen is dus noodzakelijk voor de door de rechtbank te nemen beslissing.
De beslissing van de rechtbank over de tenuitvoerlegging van het EAB is niet vatbaar voor ‘hoger beroep’ in de zin van artikel 267 VWEU.
De rechtbank zal het onderzoek sluiten en heropenen, teneinde de volgende vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie:
1. Vormen de uitdrukkingen ‘rechterlijke autoriteit’ zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en ‘rechterlijke beslissing’ zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ autonome begrippen van Unierecht?
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: aan de hand van welke criteria kan worden vastgesteld of een autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een dergelijke ‘rechterlijke autoriteit’ is en het door haar uitgevaardigde EAB bijgevolg een dergelijke ‘rechterlijke beslissing is?
3. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: valt the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania onder het begrip ‘rechterlijke autoriteit’ zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en is het door deze autoriteit uitgevaardigde EAB bijgevolg een ‘rechterlijke beslissing’ zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ?
4. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: is de aanduiding van een autoriteit zoals the Ministry of Justice of the Republic of Lithuania als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in overeenstemming met het Unierecht?