Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in de gedingen met reg.nrs. AWB 08/1041 WET en AWB 08/1149 WET
tussen:
de Stichting Greenpeace Nederland, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster (hierna: Greenpeace),
vertegenwoordigd door mr. B.N. Kloostra,
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder (hierna: de Minister),
vertegenwoordigd door mr. G.J.L. Veth.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap E.ON Benelux B.V., gevestigd te Rotterdam,
belanghebbende (hierna: E.ON),
vertegenwoordigd door mr. M.M. Kaajan.
1. PROCESVERLOOP
1.1. De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft op 14 maart 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van 11 maart 2008 gericht tegen het besluit van de Minister van 2 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit 1) (reg. nr. AWB 08/1041 WET).
1.2. De rechter heeft op 21 maart 2008 een tweede verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van 21 maart 2008 gericht tegen een besluit van de Minister van 21 maart 2008 (hierna: het bestreden besluit 2) (reg. nr. AWB 08/1149 WET).
1.3. Het onderzoek is gesloten ter zitting van 27 maart 2008.
2. OVERWEGINGEN
2.1. Op de Maasvlakte in Rotterdam bereidt E.ON de bouw van een nieuwe kolencentrale (MPP3) voor. Ten behoeve van deze centrale zijn al vergunningen verleend op grond van de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet op de waterhuishouding. De bouwvergunning inclusief de vrijstelling van het bestemmingsplan en de vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) worden naar verwachting begin respectievelijk medio april verleend.
2.2. E.ON is in januari 2008 gestart met voorbereidende werkzaamheden op het bouwterrein aan de Coloradoweg 10, gelegen in het noordelijk deel van de Maasvlakte. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Greenpeace vanwege het ontbreken van een noodzakelijke vergunning op grond van de Nbw 1998 heeft E.ON deze werkzaamheden voor het grootste deel gestaakt in afwachting van de te verlenen Nbw-vergunning. Tegen bepaalde werkzaamheden, waarvan E.ON heeft verzocht deze te mogen afronden ter voorkoming van onder meer schadelijke milieugevolgen en grote financiële consequenties voor het naburige bedrijf Lyondell, heeft het bevoegd gezag met betrekking tot de Nbw 1998 besloten niet handhavend op te treden.
2.3. Ten tijde van de behandeling van onderhavige verzoeken ter zitting, worden op het bouwterrein alleen werkzaamheden verricht betreffende de koelwaterleiding voor Lyondell.
E.ON is van plan de bouwwerkzaamheden voor de centrale zelf te hervatten zodra de nog benodigde vergunningen zijn verleend.
2.4. Greenpeace heeft de Minister bij brief van 28 januari 2008 verzocht om handhavend op te treden tegen de door E.ON, zonder de daartoe vereiste ontheffing in de zin van de Flora- en faunawet (Ff-wet), uitgevoerde (bouw)werkzaamheden. Greenpeace stelt dat op en in de omgeving van het bouwterrein verschillende (strikt) beschermde plant- en diersoorten voorkomen, namelijk zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw, stormmeeuw, visdief, tapuit, patrijs, haas, veldmuis, nauwe korfslak, noordse woelmuis, gewone zeehond, grijze zeehond, groenknolorchis, rivierprik, elft en fint. Deze kunnen door de werkzaamheden worden gedood, beschadigd, verontrust of verstoord.
2.5. Greenpeace heeft bij een volgende brief van 18 maart 2008 de Minister verzocht om handhavend op te treden tegen de door E.ON, zonder de daartoe vereiste ontheffing in de zin van de Ff-wet, aangevangen (bouw)werkzaamheden in verband met het op het bouwterrein voorkomen van de strikt beschermde soorten rugstreeppad en veldleeuwerik.
2.6. Bij de bestreden besluiten heeft de Minister de verzoeken om handhaving afgewezen en heeft daaraan een tweetal rapportages van het adviesbureau Tauw ten grondslag gelegd, te weten “Ecologische beoordeling bouwplan Maasvlakte Power Plant 3” van 18 januari 2008 (hierna: het Ffw-rapport) en “Effecten E.ON elektriciteitscentrale Maasvlakte op Natuur, aanvulling habitattoets Natura 2000 gebieden” van 21 december 2007 (hierna: het Nbw-rapport). De Minister stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van overtreding van de Ff-wet en als gevolg daarvan is geen ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ff-wet vereist. Van handhavend optreden kan daarom geen sprake zijn, aldus de Minister.
2.7. Het oordeel van de rechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.8. In de artikelen 9 tot en met 12 van de Ff-wet is, voor zover hier van belang, bepaald dat het verboden is dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten. Ook is bepaald dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van deze dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren of hun eieren te beschadigen of te vernielen. Op grond van artikel 75 van de Ff-wet kan vrijstellling worden verleend van deze verboden.
2.9. Blijkens het handhavingsverzoek stelt Greenpeace enerzijds dat de werkzaamheden - door geluid en trillingen die daarmee gepaard gaan - voornoemde vogels, vissen en zeehonden die zich bevinden in de (nabije) omgeving van het plangebied zullen verontrusten dan wel hun vaste rust-, verblijf- en broed- en paaiplaatsen zullen verstoren, anderzijds dat in het plangebied zelf ook door het omwoelen van de bodem voornoemde verontrusting en verstoring zal plaatsvinden. In het plangebied komen volgens Greenpeace de rugstreeppad voor en broeden de zilvermeeuw en kleine mantelmeeuw, de veldleeuwerik, de patrijs en de tapuit. Greenpeace verwijst daarbij naar een door haar ingebracht rapport van de Stichting Ornithologisch Station Voorne (hierna: SOSV) van februari 2008.
2.10. De mogelijke effecten van de bouwwerkzaamheden op de flora en fauna in de omgeving van het plangebied zijn uitgewerkt in het hiervoor genoemde Nbw-rapport. Daarin wordt geconcludeerd dat, kort samengevat, de mate van geluidshinder en trillingen zodanig gering is dat met zekerheid geen gevolgen kunnen worden verwacht op beschermde soorten of de nabij gelegen Natura 2000 gebieden. Meer in het bijzonder is ten aanzien van de genoemde zeehonden gesteld dat geen van de factoren die van invloed kunnen zijn op de populaties van deze zeehonden worden beïnvloed door de oprichting en exploitatie van de nieuwe centrale.
2.11. De rechter is van oordeel dat de Minister heeft mogen afgaan op de conclusie van het in opdracht van E.ON door Tauw opgestelde Nbw-rapport. Greenpeace heeft hiertegenover onvoldoende ingebracht om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van dit rapport. In opdracht van Greenpeace heeft Tonckens Ecologie een review uitgevoerd van dit Nbw-rapport. Ook in deze review staat dat de stelling dat geen effecten op het Natura 2000 gebied Voordelta zijn te verwachten in het Nbw-rapport wordt onderbouwd en dat er geen belangrijke hiaten of onvolkomenheden in het onderzoek zijn aan te wijzen.
2.12. Voor wat betreft de in het plangebied voorkomende flora en fauna en de mogelijke effecten daarop als gevolg van de bouw van de centrale, heeft de Minister verwezen naar het hiervoor genoemde Ffw-rapport. Daarin wordt ten aanzien van broedvogels geconcludeerd dat daarop geen effecten worden verwacht, mits er wordt gebouwd buiten het broedseizoen dan wel de werkzaamheden worden gestart voordat het broedseizoen aanvangt. Het ongeschikt maken en houden van het plangebied voor broedvogels door frequent en kort maaien kan van de werkzaamheden deel uitmaken. E.ON heeft bij de Minister aangekondigd dat te zullen doen en ter zitting is bevestigd dat, nu het broedseizoen in aantocht is, dit ook daadwerkelijk is gebeurd en nog gebeurt.
2.13. Greenpeace stelt dat ook deze preventieve maatregelen in strijd zijn met de Ff-wet, omdat daardoor de vogels worden verontrust en hun vaste broedplaatsten worden verstoord. De rechter is vooralsnog van oordeel dat noch de Ff-wet, noch het door Greenpeace in dit verband genoemde artikel 5 van de Vogelrichtlijn impliceren dat mogelijke vaste plekjes/kuiltjes waarnaar de meeuwen jaarlijks zouden terugkeren om hun nest te bouwen en te broeden, vallen onder de aldaar geformuleerde bescherming van vaste rust- of verblijfplaatsen, nesten, eieren en de vogels zelf tijdens de broedperiode. Het ongeschikt maken en houden van het terrein voor broedvogels is daarom noch in strijd met de Ff-wet, noch in strijd met de Vogelrichtlijn en kan zonder ontheffing plaatsvinden. Mocht er een enkel geval van broeden worden aangetroffen tijdens het nu zeer frequent plaatsvindende ecologisch toezicht op de bouwlocatie, dan zal een ontheffing worden aangevraagd en kunnen worden verleend, aldus E.ON en de Minister ter zitting. De rechter ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat de door Greenpeace overgelegde notitie van het voornoemde SOSV onvoldoende concreet is in de onderbouwing van de stelling van Greenpeace dat op de bouwlocatie, in de voorgaande jaren genoemde broedvogels zijn waargenomen.
2.14. Het Ffw-rapport concludeert ten aanzien van de rugstreeppad dat het terrein, afgaand op het aanwezige habitat, in beginsel geschikt is als overwinteringsgebied en niet als voortplantingsgebied. Daarnaast is door migratiebelemmerende factoren en het feit dat het dichtstbijzijnde voortplantingsgebied op 1 à 1,5 km ligt, de kans dat de rugstreeppad zich op de bouwlocatie bevindt heel klein. Niettemin kan de aanwezigheid niet geheel worden uitgesloten. Ter voorkoming van kolonisatie van het gebied wordt in het kader van de zorgplicht (artikel 2 van de Ff-wet) voorgesteld amfibie-schermen te plaatsen om eventueel van buiten het gebied komende dieren op te vangen en terug te zetten in de voortplantingsgebieden in het zuidelijk deel van de Maasvlakte. De werkzaamheden op het bouwterrein dat voor de soort een zeer geringe waarde heeft, zullen volgens het Ffw-rapport daarom de ‘gunstige staat van instandhouding’ van de rugstreeppad op de Maasvlakte niet in gevaar brengen en om die reden behoeft geen ontheffing vooraf te worden aangevraagd. De rechter ziet in hetgeen door Greenpeace naar voren is gebracht geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van het Ffw-rapport. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat tegenover het onderbouwde betoog in het Ffw-rapport Greenpeace slechts met de stelling van het SOSV is gekomen dat de rugstreeppad voorkomt tot en met de noordrand van de Maasvlakte, inclusief de bouwlocatie. Weliswaar staat het voorkomen van de rugstreeppad binnen het kilometerhok waarbinnen zich ook de bouwlocatie bevindt niet ter discussie, maar daarmee is het voorkomen van de rugstreeppad op de bouwlocatie (met een oppervlakte van ca. 1,5 hectare dat wil zeggen ongeveer een honderdste van het oppervlak van genoemd kilometerhok) nog geen gegeven. Het SOSV heeft haar stelling niet met recente, concrete en gedocumenteerde waarnemingen van de rugstreeppad op de bouwlocatie onderbouwd. Ter zitting is bovendien bevestigd dat in het voorkomende geval dat met de geplaatste amfibieschermen een enkele rugstreeppad wordt gevangen en dient te worden verplaatst, daarvoor op dat moment ontheffing kan worden aangevraagd en zal worden verleend. De rechter ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen.
2.15. Gelet op het voorgaande zullen de beslissingen op bezwaar vermoedelijk stand kunnen houden en ziet de rechter geen aanleiding de gevraagde voorzieningen te treffen.
2.16. De rechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 april 2008 door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B