2.4.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2015282409-1 (pagina’s 3 t/m 4), in de wettelijke vorm opgemaakt op 17 september 2015 door [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte van mishandeling, gepleegd op 14 september 2015 te [plaats] .
Op 14 september 2015 omstreeks 22.00 uur bevond ik mij in een steegje achter de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik was daar met mijn fiets. Ik was daar met een aantal vrienden omdat er nog een vriend zou komen. Wij reden langzaam door dit steegje. Omdat ik mijn vriend even wilde bellen stond ik even stil. Mijn vrienden reden in een heel sloom tempo wat vooruit. Opeens kwam de bewoner van de [a-straat 1] er aan gelopen. De man kwam vanuit de achtertuin.
De man gooide de poortdeur open en begon gelijk te schreeuwen en riep “Wie zat er aan mijn auto?” Dit schreeuwde hij diverse malen. Omdat ik degene was die stil stond en het dichtst bij de man stond pakte de man mij bij mijn keel. De man gebruikte extreem geweld tegen mij. Ik stond met beide benen op de grond met de fiets tussen mij in, de man trok mij gewoon van mijn fiets af. De man kneep zo hard dat ik eerst helemaal niets meer kon zeggen. Toen de man mij iets losser liet kon ik eindelijk aangeven dat ik niets gedaan had. De man had hier geen boodschap aan en sleurde mij met zijn beide handen om mijn nek zijn woning binnen. De man sleurde mij echt heel hard aan mijn nek/hoofd de woning binnen. Dit deed mij erg veel pijn. Toen de man mij naar binnen had gesleurd, werd hij rustiger en belde toen de politie.
Op 15 september 2015 ben ik, omdat mijn nek zo zeer deed, alsnog naar de huisarts gegaan. Deze constateerde dat ik rode striemen en strepen in mijn nek had en dat ik pijnlijke nekspieren had. De huisarts heeft een verklaring meegegeven en deze wordt bij het proces verbaal gevoegd.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. De als bijlage bij het onder 1 genoemde bewijsmiddel gevoegde verklaring van de huisarts [naam] (pagina 5), voor zover inhoudende:
Huisartsenpraktijk [A]
Patiëntgegevens:
[aangever]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1999
Betreft: aangifte
[plaats] , 15-09-2015
Geachte heer, mevrouw.
Bovengenoemde patiënt bezocht mijn spreekuur op 15-9-15, zie onderstaande journaalregels.
Met vriendelijke groeten,
[naam] Huisarts
Episode: Probleem ten gevolge van geweld
Datum: 15-09-2015
Journaalregels: forse rode striemen in hals duidelijk zichtbaar, drukpijnlijke nekspieren.
3. Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL0900-2015282409-6 (pagina’s 16 t/m 18), in de wettelijke vorm opgemaakt op 21 november 2015 door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, inhoudende zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
V: Wat kunt u vertellen over 14 september 2015?
A: Op 14 september 2015, in de avond tijdstip weet ik niet precies, stond ik op het punt om mijn zoontje naar bed te brengen. Ik keek vanuit het achterraam van mijn woning en ik zag dat er een groepje jongeren stond op de [b-straat ] ter hoogte van nummer [001] . Ik denk dat het een groepje jongeren waren van 4 a 5 jongens. Ik ging even naar de wc en keek opnieuw en zag dat het groepje jongeren op mijn oprit fietste. Ik opende de achterdeur want mijn oprit is eigen terrein en de auto van mij en mijn buren stond daar geparkeerd. Toen ik de achterdeur opende hoorde ik een geluid alsof men aan een autoportier zat. Ik hoorde namelijk het geluid alsof de autoklink omhoog werd geklikt en werd losgelaten. Ik had hierdoor het vermoeden dat het groepje jongeren aan één van de auto’s zat. Ik deed de poortdeur open en ik zag dat meerdere jongeren bij mijn auto vandaan snel wegfietsten, mijn oprit af. Ik zag dat er nog maar één jongere bij mijn auto stond, strak naast het portier van de bijrijderskant. De overgebleven jongen wilde wegfietsen en ik pakte hem vast bij zijn jas. Ik pakte zijn jas vast ter hoogte van zijn boord. Dat deed ik met mijn rechterhand. Ik vroeg wat hij deed bij mijn auto. Ik wilde de politie bellen maar ik had mijn mobiele telefoon niet bij mij. Ik trok de jongen aan zijn jas mijn woning binnen en dat deed ik met zeer lichte kracht want de jongen stribbelde niet tegen.
Op dat moment had ik de jongen dus nog steeds vast bij zijn jas ter hoogte van de boord. Dat was met één hand, met mijn rechterhand. Ik deed dit omdat hij dan niet kon wegrennen.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 3 november 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik had het gevoel dat ze aan mijn auto hadden gezeten. Toen ik de poort open deed, vlogen er vier jongens weg. Ik hoorde het geluid dat ze probeerden de deurklink van de auto open te maken. Eentje bleef er staan en die heb ik bij de jas vastgepakt en ik heb hem gevraagd wat hij bij mijn auto moet. Ik zei ook ‘laten we de politie erbij halen als jij op mijn terrein aan mijn auto moet zitten’.
Ik heb hem bij de jas vastgepakt. Ik zei hem ‘we halen de politie erbij en dan mag de politie het beoordelen’. Ik heb hem met een hand bovenaan zijn jas gepakt en hem gezegd ‘Jij blijft hier. Als ik je loslaat, ben je er vandoor’. Ik heb gelijk aangegeven dat ik de politie ging bellen. Ik had de telefoon niet bij me. Hij gaf aan dat hij niet mee ging naar binnen. Ik zei hem dat hij gewoon mee zou gaan en ik ben naar binnen gelopen. Hij heeft wat tegengestribbeld.
U vraagt mij of hij op enig moment gewelddadig naar mij is geweest.
Nee.
5. Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL0900-2015282409-9 (pagina’s 14 t/m 15), in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 december 2015 door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] :
Mijn naam is [betrokkene 1] en ik woonde op de [b-straat ] nummer [001] in [plaats] . Op verzoek van de politie ben ik naar het politiebureau in [plaats] gekomen om daar als getuige een verklaring af te leggen over een incident dat heeft plaatsgevonden op 14 september 2015 tussen mijn voormalige buurman [verdachte] en een jongen. Vanuit mijn voormalige woning had ik zicht op de achterzijde van de woningen gelegen aan de [a-straat ] . Op 14 september 2015 omstreeks 22.00 uur bevond ik mij in mijn woning. Ik hoorde opeens mensen schreeuwen. Ik keek uit mijn raam en zag een stuk of 5 a 6 jongens aan de achterzijde van de woning van mijn buurman [verdachte] . Ik zag ook dat [verdachte] een van de jongens beetpakte. Ik zag dat [verdachte] deze jongen met beide handen bij de kraag van zijn jas beetpakte en meetrok in de richting van zijn woning.
De hierboven onder 1 tot en met 3 en 5 genoemde bewijsmiddelen zijn als bijlagen gevoegd bij het stamproces-verbaal, nummer PL0900-2015282409, in de wettelijke vorm opgemaakt op 18 december 2015 door [verbalisant 3] , voornoemd.”
2.5.
Het bestreden arrest bevat voorts de volgende bewijsoverweging:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van art. 53 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zodat zijn handelen niet wederrechtelijk is en verdachte vrijgesproken dient te worden. Volgens de verdediging ontnemen de rechtmatigheid van de aanhouding en de proportionaliteit van de uitgeoefende dwang de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft de raadsman nog aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van pijn of letsel bij aangever, nu het vastpakken van aangever bij de jas was gericht op het voorkomen dat aangever er vandoor zou gaan.
Het hof is van oordeel dat het hof verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bij het beantwoorden van de vraag of het optreden van verdachte ter aanhouding van de aangever rechtmatig was stelt het hof het volgende voorop.
Het is een burger op grond van artikel 53 Sv toegestaan om tot aanhouding over te gaan, maar dan moet er sprake zijn van een geval van ontdekking op heterdaad en de aanhouding moet tot doel hebben de verdachte onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar. Daarbij mogen handelingen worden verricht die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn om de verdachte onder controle te krijgen, waar nodig met gepaste dwang of geweld, teneinde de verdachte aan een opsporingsambtenaar over te kunnen dragen. Het handelen van de burger dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, inhoudende dat de manier waarop de aanhouding plaatsvindt in verhouding moet staan met het beoogde doel – te weten dat de verdachte niet vandoor gaat – en dat er geen lichtere alternatieve voorhanden waren om het beoogde doel te bereiken.
Het hof leidt uit de verklaring van verdachte af dat hij in de veronderstelling was dat het aangever bij het groepje jongens hoorde dat aan het portier van zijn auto had gezeten en dat er daarbij mogelijk schade was ontstaan. Naar het oordeel van het hof kon aangever door verdachte worden aangemerkt als degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeide, nu verdachte het geluid hoorde van een autoportier en hij verschillende jongens direct van zijn terrein af zag fietsen toen verdachte zijn poort uit kwam. Met de aanhouding van aangever wilde verdachte zijn identiteit achterhalen en hij heeft hem vastgepakt en mee zijn woning in genomen om de politie te bellen. Verdachte heeft aangever daarbij met zodanige kracht bij de kraag van zijn jas gepakt en hem zijn woning binnen getrokken, dat dit tot pijn en forse rode striemen in de nek van aangever leidde. Naar het oordeel van het hof is dit handelen niet proportioneel gelet op de grond voor de aanhouding (mogelijk schade aan het portier van de auto) terwijl aangever nauwelijks tegenstribbelde en geen agressief gedrag vertoonde. Verdachte had daarnaast kunnen kiezen voor een minder ingrijpend alternatief om te voorkomen dat aangever er vandoor zou gaan, zoals het bij de arm pakken. Aldus voldoet het handelen van de verdachte ook niet aan de eisen van subsidiariteit.
Aldus is er geen sprake van een rechtmatige aanhouding en is de wederrechtelijkheid van de handelwijze van verdachte daarmee gegeven.
Wat betreft het verweer van de verdediging dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet zou hebben op het toebrengen van pijn of letsel bij aangever overweegt het hof dat pijn en/of letsel in het handelen van verdachte, besloten ligt. Hieraan doet niet af dat het doel van de verdachte was: aanhouding om de identiteit vast te stellen van een van degenen die volgens hem aan het autoportier hebben gezeten.”