“Overweging over het onder 1 primair tenlastegelegde (moord)
Op 11 juli 2018 is het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in haar studentenkamer in Utrecht. Zij is die ochtend door meerdere messteken om het leven gekomen.
De verdediging heeft ter zitting een beroep gedaan op noodweer(exces) of putatief noodweer en heeft de door de rechtbank bewezenverklaarde voorbedachte rade betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Verklaringen verdachte
Verdachte zelf heeft zeer wisselend verklaard over wat er is gebeurd en heeft zijn verklaringen in de loop der tijd telkens aangepast.
Nadat verdachte aanvankelijk iedere betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkende, heeft hij op een gegeven moment verklaard dat [slachtoffer] was omgebracht door leden van een motorbende - als represaille voor een incident in 2016 - en dat hij van die bendeleden had moeten ‘kiezen’ tussen het ombrengen van zijn vriendin of zijn oma.
Bij zijn politieverhoor en op de zittingen van de rechtbank en het hof heeft verdachte verklaard dat hij op 11 juli 2018 naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en aldaar geruime tijd met [slachtoffer] heeft gepraat in haar kamer, waarna zij onenigheid kregen. [slachtoffer] zou daarbij een mes tevoorschijn hebben gehaald en dit mes op verdachte hebben gericht. Er ontstond een worsteling met het mes in het midden. Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij op een gegeven moment de handen van [slachtoffer] heeft losgelaten en dat door de vrijkomende kracht [slachtoffer] het dodelijke letsel bij zichzelf heeft toegebracht en het mes twee keer dwars door de slagader ging. Daarna is verdachte door het lint gegaan en heeft hij verwoestend uitgehaald. Bij het hof heeft verdachte die verklaring aangepast en verklaard dat hij door het duwen en trekken om het mes, ‘het mes de slagader zag raken’ en dat hij niet weet hoe het dodelijke letsel aan de slagader is ontstaan.
Dat verdachte zo wisselend, en op punten aantoonbaar onjuist, heeft verklaard, maakt dat het hof de verklaringen van verdachte in beginsel als niet geloofwaardig aanmerkt en deze niet voor het bewijs zal bezigen, tenzij deze worden onderbouwd door ander bewijsmateriaal.
Bewijsmiddelen
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, leidt het hof het volgende af.
In de nacht van 10 op 11 juli 2018 waren zowel verdachte als [slachtoffer] bij het evenement “Techno Tuesday” in de Melkweg in Amsterdam. [slachtoffer] was hier met een vriendin, getuige [getuige 1] .
Verdachte is in de ochtend van 11 juli 2018, nadat hij rond 4.12 uur de Melkweg in Amsterdam had verlaten, rechtstreeks naar de woning aan de [a-straat 1] te Utrecht gegaan, waar [slachtoffer] - samen met vier huisgenoten - op de eerste etage een studentenkamer had. Hij heeft zich vervolgens ten minste vanaf 05.59 uur opgehouden in de buurt van deze woning.
Om 06.42 uur zijn [slachtoffer] en [getuige 1] , die de Melkweg rond 05.04 uur hadden verlaten, aangekomen in de woning van [slachtoffer] . Zij hebben achtereenvolgens op het balkon/dakterras van de woning (welk balkon/dakterras grensde aan de kamer van [slachtoffer] ) en in de kamer van [slachtoffer] gezeten.
Tussen 07.38 en 07.45 uur heeft verdachte aangebeld bij getuige [getuige 2] , die woont aan de [a-straat 2] . Verdachte heeft zich voorgedaan als de onderbuurman. Hij heeft aan [getuige 2] gevraagd of hij via het balkon ‘zijn’ woning binnen mocht klimmen omdat hij zijn sleutel was vergeten.
Via het balkon van [getuige 2] is verdachte vervolgens achter de woning van [slachtoffer] gekomen.
Het was mogelijk het balkon/dakterras van die woning te benaderen vanaf de achterzijde van de woning en/of naastgelegen percelen.
Om 09.02 uur heeft [getuige 1] de woning verlaten. Eerder al hadden de huisgenoten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de woning verlaten. Huisgenoot [betrokkene 4] was in verband met verblijf in het buitenland afwezig. Huisgenoot [betrokkene 5] bevond zich op haar eigen kamer. [slachtoffer] heeft om 09.11 uur nog een WhatsApp-bericht verstuurd naar een vriendin, getuige [getuige 3] .
Op of omstreeks 10.21 uur heeft verdachte de woning aan de [a-straat 1] verlaten. Om 10.54 uur kwam verbalisant [verbalisant] ter plaatse nadat hij rond 10.26 uur de opdracht had gekregen een onderzoek in te stellen naar een melding van de Aware-knop van [slachtoffer] . Hij werd binnengelaten door [betrokkene 5] en trof vervolgens [slachtoffer] in haar kamer aan, liggend op haar rug in een plas bloed. Zij had in totaal 26 steek- en veertien snijletsels. Het overlijden van [slachtoffer] was het gevolg van ernstig bloedverlies door in het bijzonder twee steekletsels boven haar linkersleutelbeen waarbij de linkerokselader en de lichaamsslagader werden geperforeerd. Zij-had verder steek- en snijletsels op haar hoofd, borstkas, nek, rug, armen en handen.
Op de arm van [slachtoffer] werd een afgebroken lemmet van een mes aangetroffen. Op de overloop van de woning werd een opvallend zwart-wit gekleurd handvat van een mes aangetroffen, waarvan het lemmet niet meer aanwezig was. Voorts werd in de hal bij de voordeur een stukje bebloede latexhandschoen aangetroffen.
Op de latexhandschoen is op twee plekken DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Aan de binnenzijde van de handschoen is verder een DNA- mengprofiel aangetroffen van [slachtoffer] en verdachte. Onder een aantal aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek tweehonderdduizend keer waarschijnlijker als het DNA van verdachte is dan wanneer het DNA niet van verdachte is.
In de auto waarin verdachte reed toen hij op 11 juli 2018 om 11.26 uur werd aangehouden, is achter de bestuurdersstoel een lege verpakking van latexhandschoenen aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij de handschoen had meegenomen naar de woning van [slachtoffer] . Op de zitting van het hof heeft hij verklaard dat hij de handschoen aanhad toen hij zich op de kamer van [slachtoffer] bevond.
Het lichaam van verdachte had bij zijn aanhouding geen beschadigingen.
In de garage van de woning van verdachte is een messenset aangetroffen, waarvan één mes ontbrak. Bij vergelijkend messenonderzoek is gebleken dat het heft qua kleurstelling en vorm identiek was aan alle andere messen in de doos, dat het lemmet en het heft zeer waarschijnlijk ooit één geheel zijn geweest en dat dit mes paste in de doos met messen afkomstig uit de woning van verdachte.
Aan de vier huisgenoten van [slachtoffer] is het mes getoond, maar zij herkenden het mes niet. Hieruit concludeert het hof dat het mes zich voorafgaand aan het misdrijf niet in de woning bevond, maar door verdachte naar de woning is meegenomen.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat verdachte;
- zich met de latexhandschoen en het mes toegang heeft verschaft tot de woning en kamer van [slachtoffer] ;
- dat hij om 10.21 uur de woning heeft verlaten en
- dat [slachtoffer] tussen 9.10 uur en 10.21 uur in aanwezigheid van uitsluitend verdachte om het leven is gekomen door in totaal 26 steek- en veertien snij letsels.
Beroep op noodweer/noodweerexces/putatief noodweer
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] een mes tevoorschijn haalde en het mes op hem richtte en de fatale steekletsels in een gevecht hebben plaatsgevonden, en dat er dus sprake was “van een levensbedreigende situatie” en “een wervelwind”, juridisch vertaald als een noodweersituatie.
Het hof behandelt deze verweren hier omdat de beoordeling samenhangt met de vaststelling van de feiten.
Wat zich tussen 9.10 en 10.21 uur precies heeft afgespeeld in de kamer van [slachtoffer] kan het hof niet met zekerheid vaststellen. Huisgenote [betrokkene 5] (woonachtig op de tweede etage) heeft na 10.00 uur nog wel “iets van gestommel” gehoord, maar dacht in eerste instantie dat dit geluid van buiten kwam.
De door verdachte beschreven gang van zaken tijdens de zittingen van de rechtbank en het hof, acht het hof in ieder geval niet geloofwaardig. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] en verdachte nog geruime tijd met elkaar hebben gesproken als wordt gekeken naar de moeizame verhouding tussen [slachtoffer] en verdachte, de aangifte van stalking door [slachtoffer] , de politiecontacten, de gemoedstoestand van [slachtoffer] bij eerdere confrontaties met verdachte en het feit dat verdachte opnieuw via het balkon/dakterras [slachtoffer] ’s kamer was binnengedrongen. Ook acht het hof het niet aannemelijk dat vervolgens [slachtoffer] degene is geweest die het mes tevoorschijn heeft gehaald. Dit wordt namelijk weersproken door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen op grond waarvan het hof al heeft geoordeeld dat verdachte zelf het mes had meegenomen.
Om dezelfde reden acht het hof het niet aannemelijk dat [slachtoffer] zichzelf de dodelijke letsels heeft toegebracht in een worsteling om het mes. Daar komt bij dat het volslagen onaannemelijk is dat [slachtoffer] op de door verdachte beschreven wijze in een gevecht zichzelf niet minder dan twee dodelijke letsels toebrengt. Dit laatste is door verdachte in hoger beroep overigens ook niet (meer) aangevoerd. Het hof concludeert dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] alle steek- en snij letsel heeft toegebracht.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aanvullend nog aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat:
1. de worsteling en met name het toebrengen van de verwonding door [slachtoffer] bij zichzelf, bij verdachte tot een hevige gemoedsbeweging leidde, waartegen hij geen weerstand kon bieden, zodat sprake was van noodweerexces;
2. verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest dan wel mocht verdedigen en hiermee sprake was van zogenoemd putatief noodweer.
Het hof verwerpt dit verweer. Hiervoor is reeds overwogen dat er op geen enkel moment sprake was van een noodweersituatie en derhalve dient ook het beroep op noodweerexces te worden verworpen.
Voorts is niet gebleken dat sprake was van een situatie waarin verdachte redelijkerwijs kon veronderstellen dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor waartegen hij zich zou mogen verdedigen, zodat ook het verweer van putatief noodweer moet worden verworpen.
Voorbedachten rade
De vraag die dan nog voorligt, is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voorbedachte raad is een strafverzwarende vorm van opzet.
De verdediging heeft aangevoerd dat uit het dossier niet een vooropgezet plan van verdachte volgt om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Voorts is aangevoerd dat er onvoldoende tijd en gelegenheid is geweest voor verdachte om na te denken, oftewel te weinig kans voor beraad, waardoor voorbedachte raad niet kan worden bewezen, aldus de raadsman.
Verder heeft de raadsman gesteld dat de geestestoestand van verdachte een contra-indicatie oplevert voor voorbedachte raad.
Het hof oordeelt als volgt.
In het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, is overwogen dat “voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met Voorbedachte raad heeft gehandeld.”
Met het oog hierop wijst het hof erop dat verdachte zich tussen 07.38 en 07.45 uur met medeneming van een mes en een latexhandschoen heimelijk toegang heeft verschaft tot de binnenplaats dan wel het balkon/dakterras achter de woning van [slachtoffer] en heeft gewacht totdat [slachtoffer] alleen in haar kamer was. Vervolgens heeft hij zich de toegang tot de kamer van [slachtoffer] verschaft en heeft hij haar tussen 09.10 een 10.21 uur met het door hem meegenomen mes en terwijl hij de door hem meegebrachte latexhandschoen aanhad, doodgestoken.
Hoewel het hof niet met zekerheid kan vaststellen wat zich precies in de kamer van [slachtoffer] heeft afgespeeld, trekt het hof uit de genoemde omstandigheden de conclusie dat verdachte van plan was [slachtoffer] om het leven te brengen. Dat verdachte zowel een mes had meegenomen als een latexhandschoen, die daarna allebei zijn gebruikt om [slachtoffer] te doden, rechtvaardigt geen andere conclusie dan dat verdachte steeds van plan was [slachtoffer] met het mes neer te steken en met het aantrekken van de handschoen wilde voorkomen dat hij sporen zou achterlaten.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de handschoen droeg in verband met een schade aan zijn auto of om zich te weren tegen splinters van de balustrade van het balkon van getuige [getuige 2] , acht het hof ongeloofwaardig.
Uit het geschetste tijdsverloop blijkt dat verdachte zich gedurende langere tijd heeft opgehouden op de binnenplaats dan wel het balkon/dakterras van de woning van [slachtoffer] . Vaststaat dat hij het mes en de handschoen in ieder geval bij zich had nadat hij met een smoes de tuin achter de woning van [slachtoffer] was binnengedrongen en zich daar in ieder geval meer dan een uur heeft schuilgehouden. Verdachte heeft vóór de uitvoering van zijn daad dan ook ruimschoots de tijd en mogelijkheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Behalve de verklaring van verdachte die door het hof ongeloofwaardig wordt geacht, is in het dossier geen aanwijzing te vinden voor een onverwachte uitlokkende gebeurtenis, in welke vorm dan ook, die heeft geleid tot zijn dodelijke handelen. Enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet aannemelijk geworden. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Zo een contra-indicatie is naar het oordeel van het hof ook niet gelegen in de geestestoestand van verdachte.
Alles overwegende acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.”