2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezen verklaard dat:
“hij op 3 september 2016 te Nijmegen in de gemeente Nijmegen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
komende uit de richting van de Hatertseweg en gaande in de richting van de kruising van de wegen, Weg door Jonkerbos en de Burgemeester Daleslaan, daarmede rijdende over de weg, Weg door Jonkerbos,
roekeloos heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, onder invloed van alcohol,
terwijl ter hoogte van die kruising de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop", in strijd met het gestelde in artikel 62 geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (Weg door Jonkerbos) aangebrachte stopstreep te stoppen en
met een snelheid gelegen tussen de 90 en 113 kilometer per uur en zonder te remmen die kruising is op- en over gereden en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (Weg door Jonkerbos) kon overzien en waarover deze vrij was en
in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en een op die weg, Weg door Jonkerbos rijdende, toen ter plaatse voor hem, verdachte, dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en
in aanrijding is gekomen met dat over die weg (Weg door Jonkerbos) rijdende, toen voor hem, verdachte, van links dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto)
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden”
2.3.
Het hof heeft deze bewezenverklaring, onder verwijzing naar de gebezigde bewijsmiddelen middels de Promis-werkwijze1 en voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, primair met de schuldvorm roekeloosheid, en feit 2. (…)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak van het bestanddeel roekeloosheid bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de belastende verklaring van getuige [slachtoffer 3] onbetrouwbaar is en moet worden uitgesloten van het bewijs. Daarnaast heeft de verdachte betwist dat hij de politieauto heeft gezien en heeft geprobeerd te vluchten. (…)
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
(…)
Feit 1 en 2
Met de rechtbank stelt het hof het volgende vast.
De feiten
Op 3 september 2016 reed de verdachte rond 02:15 uur als bestuurder van een personenauto, een BMW, in Nijmegen. Onder meer [slachtoffer 3] zat bij de verdachte in de auto. De verdachte reed over de Weg door Jonkerbos (vanuit de richting van de Hatertseweg) en ging richting de kruising van de Weg door Jonkerbos en de Burgemeester Daleslaan. Een andere personenauto, een Mercedes, naderde de verdachte vanuit tegenoverliggende richting op de Weg door Jonkerbos. In deze auto zaten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (bestuurder). Bij de kruising van de Weg door Jonkerbos met de Burgemeester Daleslaan had de Mercedes voorgesorteerd om linksaf de Burgemeester Daleslaan in te slaan. Op deze kruising kwamen de auto van de verdachte en de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in aanrijding met elkaar.
Snelheid
Op de plek van het ongeval, de kruising van de Weg door Jonkerbos met de Burgemeester Daleslaan, gold een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur (km/h). Zoals blijkt uit het rapport van de verkeersongevallenanalyse (VOA) reed de verdachte minimaal 90 km/h en maximaal 113 km/h. Op het moment dat de verdachte de stopstreep passeerde, reed hij met een snelheid van minimaal 94 km/h en maximaal 106 km/h. Dit wordt onderschreven door de verbalisanten die ter plaatse waren. Deze verbalisanten stonden in een opvallend dienstvoertuig op de kruising van de Weg door Jonkerbos met de Tarweweg. Zij zagen de auto waarin de verdachte reed hen met een hoge snelheid passeren. Zij schatten de snelheid van het voertuig op ruim 100 km/h. De verdachte remde niet voor het rode verkeerslicht, maar reed met hoge snelheid door rood. Het hof gaat er met de rechtbank van uit dat de verdachte minimaal 40 km/h te hard reed. Door met deze snelheid de kruising op te rijden (zonder te remmen), handelde de verdachte in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RW). De verdachte was niet in staat om de auto tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
Verkeerslichten
Zoals blijkt uit het VOA-rapport, stond het voor de verdachte geldende verkeerslicht al 3,5 minuut op rood op het moment dat hij er voorbij reed. Het verkeerslicht stond al op rood vanaf het moment dat de verdachte het voor het eerst kon waarnemen, op een afstand van zo’n 230 meter van de stopstreep. De verdachte had vanaf dat moment met een lichte remming ruim op tijd tot stilstand kunnen komen. Het verkeerslicht dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] passeerden, stond op groen toen zij kwamen aanrijden en veranderde naar geel op het moment dat hun auto de koplus van de rijrichting activeerde. Het verkeerslicht stond 0,9 seconden op geel toen zij het passeerden. Uit het VOA-rapport blijkt dat het voor [slachtoffer 2] onmogelijk was om zijn voertuig voor de stopstreep tot stilstand te brengen. Uit de analyse van de verkeersregelinstallatie komt naar voren dat de verkeerslichten naar behoren werkten. Dit wordt onderschreven door de verbalisanten die achter de verdachte aanreden. Ook zij zagen dat het verkeerslicht voor de verdachte op rood stop op het moment dat hij het passeerde.
Verkeerssituatie ter plaatse
Op het wegdek waar de verdachte reed (de Weg door Jonkerbos) was een stopstreep aangebracht. De verdachte:
- stopte niet voor deze stopstreep (overtreding van artikel 79 RVV),
- reed door rood licht (overtreding van artikel 68 lid 1 onder c RVV) en
- liet het overige verkeer niet voorgaan (overtreding van artikel 68 lid 6 RVV).
De verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 62 RW.
Alcoholgebruik
De verdachte was ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol. In het bloed van de verdachte was - ruim twee uur na het ongeval - een ethanolconcentratie te meten van 1,71 milligram alcohol per milliliter bloed. Het hof stelt vast dat de verdachte als bestuurder van een personenauto onder invloed heeft gereden en acht om die reden het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De mate van schuld
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de feitelijke gedragingen van de verdachte, door hun aard en de ernst en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De vraag is of deze schuld is aan te merken als roekeloosheid.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in verbinding met artikel 175 lid 2 WVW is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in deze zin zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moet daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het roekeloosheid als hiervoor bedoeld bewezen kan verklaren en motiveert dit als volgt.
De verdachte passeerde op de Weg door Jonkerbos een nabij opgestelde opvallende politieauto. De verbalisanten hebben in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal vastgelegd dat de verdachte op dat moment naar hun inschatting ruim 100 km/h reed. Op enig moment verlaagde de verdachte zijn snelheid naar zo’n 70 à 80 km/h. De verbalisanten gingen achter de verdachte aan om een verkeerscontrole uit te voeren. De verdachte ging daarop harder rijden en de afstand tussen hem en de verbalisanten werd groter. Op dat moment reed de verdachte zo’n 110 km/h. Ter hoogte van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) gaf de politie een Stopteken aan de verdachte. De verdachte reed toen al zo’n 110 à 120 km/h. De verdachte voldeed niet aan het stopteken en ging nog harder rijden, tot zo’n 130 km/h, naar de inschatting van de verbalisanten. Zij zagen ook dat de verdachte niet remde bij het naderen van de verkeerslichten.
Getuige [slachtoffer 3] zat bij de verdachte in de auto. Zij heeft verklaard dat één van de inzittenden in de auto “politie” zei toen de verdachte ter hoogte van het CWZ reed. Daarop versnelde de auto en vond de aanrijding plaats.
Met de rechtbank concludeert het hof dat de verdachte kennelijk heeft willen ontkomen aan de politie (wellicht omdat hij alcohol had gedronken) en daartoe versnelde toen hij door de politie werd gesignaleerd volgens verbalisanten nogmaals versnelde toen de politie hem een stopteken gaf. Zijn snelheid nam toe tot minimaal 90 en maximaal 113 km/h (binnen de bebouwde kom), zoals nadien is berekend. Dit handelen van de verdachte kenmerkt zich door het ontbreken van elke vorm van voorzichtigheid. De verdachte heeft kennelijk zonder enige remming door besef van de onaanvaardbare risico’s van zijn gedrag op zeer gevaarlijke wijze aan het verkeer deelgenomen. Door zo te handelen heeft de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen.
De verdachte had zich gelet op het voorgaande bewust moeten zijn van dit gevaar en het risico dat hij nam (zowel ten aanzien van zijn eigen leven en gezondheid als ten aanzien van het leven en gezondheid van medeweggebruikers). Het hof acht het waarschijnlijk dat de verdachte zich er in dit geval ook daadwerkelijk van bewust was. Getuige [slachtoffer 3] heeft immers verklaard dat de auto versnelde op het moment dat de politie werd gesignaleerd. Het verweer van de verdediging dat de verklaring van [slachtoffer 3] onbetrouwbaar zou zijn, verwerpt het hof. De verbalisanten hebben immers gerelateerd dat zij de auto van de verdachte hoorden en zagen versnellen, waardoor de verklaring van [slachtoffer 3] steun vindt in hun relaas.
Doordat de verdachte kennelijk wilde ontkomen aan de politie en bewust op een volstrekt onaanvaardbare manier heeft gereden, heeft hij zijn eigen belang volledig boven de belangen van andere verkeersdeelnemers gesteld.
Op grond van alle omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, waaronder in het bijzonder het versnellen van de verdachte om kennelijk aan de politie te ontkomen, merkt het hof - net als de rechtbank - het gedrag van de verdachte aan als roekeloos in de zin van artikel 175 lid 2 WVW.
Slachtoffers
Door het aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval is bij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] lichamelijk letsel ontstaan.
Bij [slachtoffer 1] is na het ongeval het volgende letsel geconstateerd:
Op 6 september 2016 is vastgesteld dat een gemiddeld gehoorverlies van ongeveer 15 decibel (dB) aan het rechteroor is ontstaan en 40 tot 45 dB aan het linkeroor. Op 11 november 2016 was dit nog onveranderd.
Bij [slachtoffer 2] is een kneuzing van de halswervels geconstateerd. Zijn ruggenwervel is ten gevolge van het ongeval krom komen te staan. Op 24 juli 2017 was [slachtoffer 2] nog steeds onder behandeling bij een fysiotherapeut vanwege een whiplash en rugklachten. Aan zijn linkeroog is hij 60 procent aan zicht verloren. Aan beide oren is zijn gehoor met 40 dB verminderd.
De Hoge Raad laat de rechter vrij om ook buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht opgesomde gevallen lichamelijk letsel als zwaar aan te merken wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het letsel van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zo ernstig is en lang voortduurt, dat het volgens het gewone spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van [slachtoffer 3] overweegt het hof dat zij op 28 juli 2017 heeft verklaard dat ze als gevolg van het ongeval op dat moment nog steeds last had van een beschadigde nekwervel. Zij kreeg volgens haar verklaring op dat moment nog fysiotherapie. Daarnaast kreeg zij psychologische hulp voor traumaverwerking.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan [slachtoffer 3], gelet op het voorgaande, zodanig lichamelijk letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.”
2.4.
Art. 6 en art. 175 WVW 1994 luidden ten tijde2 van het ten laste gelegde feit:
“Art. 6 WVW 1994
Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Art. 175 WVW 1994
1. Overtreding van artikel 6 wordt gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
b. gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
2. Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt overtreding van artikel 6 gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
b. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
3. Indien de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde of vierde lid, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid, of indien het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, dan wel zeer dicht achter een ander voertuig is gaan rijden, geen voorrang heeft verleend of gevaarlijk heeft ingehaald kunnen de in het eerste en tweede lid bepaalde gevangenisstraffen met de helft worden verhoogd.”