Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2020 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:
(…)
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw1 is ter terechtzitting aanwezig mr. M.E. Olthof, advocaat te Rotterdam.
Alle mededelingen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De raadsvrouw voert het woord en deelt het volgende mede:
Ik ben niet gemachtigd. Ik ben het contact met cliënt verloren. Na eind 2018 heb ik geen contact meer met hem gehad. Ik verzoek u de behandeling van de zaak aan te houden, om mij in de gelegenheid te stellen weer contact te zoeken met cliënt.
De advocaat-generaal voert het woord en deelt het volgende mede:
Het verzoek om de zaak aan te houden is onvoldoende ' onderbouwd. Het verzoek dient te worden afgewezen.
De voorzitter merkt op dat er geen schriftuur inhoudende grieven is ingediend.
De raadsvrouw deelt desgevraagd het volgende mede:
Ik heb geprobeerd om cliënt te bellen, maar kennelijk is zijn telefoon buiten werking. Ik heb hem ook een brief naar de [a-straat] gestuurd. Uit het contact dat ik destijds met cliënt had, heb ik begrepen dat hij het hoger beroep wilde doorzetten.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek om aanhouding wordt afgewezen, nu het hof niet is gebleken van enige aanwijzing dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken.
Het hof verleent verstek tegen de verdachte.”