Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende:
‘’De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte, namens wie hoger beroep is ingesteld, wordt in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij verklaart daarbij:
Mijn rechten zijn geschonden. Ik ben onrechtmatig veroordeeld: ik heb niet gedaan.
De raadsman deelt in aanvulling daarop mede:
Mijn cliënt is van mening dat hij ten onterechte is veroordeeld. Het gaat de verdediging zowel om de inhoud van het dossier, als om het onrechtmatig handelen van de betrokken opsporings-ambtenaren.
De verdachte verklaart:
Ik zal mij beroepen op mijn zwijgrecht op iedere vraag die mij gesteld wordt.
De voorzitter deelt de verdachte mede:
Dat is uw recht als verdachte. Ik wijs u er wel op dat indien er feiten of omstandigheden zijn die schreeuwen om een verklaring, en u wilt deze verklaring niet geven, terwijl dat wel op uw weg ligt, daaraan consequenties verbonden kunnen worden.
De verdachte verklaart:
Dat begrijp ik.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak.
De voorzitter stelt de verdachte de volgende vragen:
De verdachte verklaart telkens:
Ik beroep mij op mijn zwijgrecht.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van het proces-verbaal betreffende het uitlezen van de bij de verdachte in beslag genomen iPhone 5s en BlackBerry Curve van 10 maart 2015 (dossierpara-graaf 4.04, dossierpagina 238 e.v.).
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:
Het programma XRY-versie 6.11 is een technisch hulpmiddel waarmee de politie telefoons uitleest. Met dit programma is het mogelijk het uitlezen te beperken tot bepaalde type bestanden, bijvoorbeeld of alleen foto’s of alleen berichten, maar niet tot een bepaalde periode. Naast XRY-versie 6.11 maakt de politie ook nog gebruik van het programma ‘UFED’. Met het XRY-programma worden alle gegevens uit een telefoon gehaald. Ik weet niet of de gegevens gekopieerd worden, maar de telefoon wordt in ieder geval niet leeg getrokken: de gegevens blijven op de telefoon staan. Alleen de met het oog op het ten laste gelegde feit mogelijk relevante gegevens worden in de vorm van een proces-verbaal aan het procesdossier toegevoegd: ik vermoed daarom dat de gegevens met behulp van het XRY-programma gekopieerd worden. De gegevens worden opgeslagen conform de Wet Bescherming Persoonsgegevens. In dit geval konden door een onbekende systeemfout de WhatsApp-berichten op de iPhone 5s niet worden uitgelezen met het XRY-systeem. Dat is toen handmatig gebeurd.
Ik heb contact opgenomen met de KMar te Schiphol. De werkwijze is sinds het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 zo dat als opsporingsambtenaren een smartphone willen uitlezen met het XRY-systeem of andere software, zij daarvoor toestemming moeten vragen aan de officier van justitie. Dit geldt alleen indien de opsporingsambtenaren de telefoon willen uitlezen door middel van software, bij handmatig onderzoek wordt er geen toestemming gevraagd. Ik weet niet of de officier van justitie altijd toestemming geeft of dat deze toestemming soms ook wordt geweigerd. Wel weet ik dat het verzoek beoordeeld wordt aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Ieder verzoek wordt dus apart beoordeeld. Ja, de noties van proportionaliteit en subsidiariteit spelen daarbij een rol. Ik weet niet of deze werkwijze opgenomen is in een beleidsdocument. Ik weet alleen dat de werkwijze in de praktijk is aangepast na het arrest van de Hoge Raad in onder meer de onderhavige zaak.
De voorzitter vraagt mij of ik toestemming zou hebben gegeven voor het onderhavige onderzoek. Ja. Je wilt als opsporingsambtenaar weten welke personen betrokken waren bij het drugstransport. In dit geval zouden de drugs worden afgehaald op een hotelkamer. De verdachte heeft zich gemeld bij die hotelkamer, maar heeft daarna ontkend dat hij iets te maken had met een transport. In zo’n situatie wil je onderzoeken of de verdachte betrokken is geweest bij de invoer van de cocaïne, hetgeen mogelijk is door de smartphone van de verdachte te onderzoeken. Als advocaat- generaal ben ik qualitate qua plaatsvervangend officier van justitie. In die laatste hoedanigheid zou ik de opsporingsambtenaren toestemming hebben gegeven voor het onderhavige onderzoek.
De voorzitter vraagt de verdachte:
- Waarom had u twee telefoons bij u?
- Welke privacygevoelige gegevens stonden er opgeslagen op de telefoons?
De verdachte verklaart:
Ik beroep mij op mijn zwijgrecht.
De voorzitter vraagt de verdachte:
Los van de strafrechtelijk belastende informatie die is verkregen, welke inbreuk op uw privacy heeft u ervaren doordat de opsporingsambtenaren uw telefoon hebben uitgelezen?
De verdachte verklaart:
Ik vecht omdat mij onrecht is aangedaan. Zonder toestemming is er in mijn telefoon gekeken.
De voorzitter deelt de verdachte hierop mede:
Indien u bijvoorbeeld zou zijn geslagen door de politie, zou het onrecht dat u zou zijn aangedaan duidelijk zijn. In dit geval zijn uw telefoons zonder toestemming onderzocht. Om te beoordelen in hoeverre u daardoor onrecht is aangedaan, kan het voor het hof van belang zijn te weten wat voor privacygevoelige informatie uw telefoons bevatten.
De verdachte verklaart:
Daar wil ik geen antwoord op geven. Ik laat dat over aan mijn raadsman.
(…)
De raadsman voert het woord ter verdediging. Daarbij deelt hij het volgende mede:
Ik zal een technische vrijspraak bepleiten, omdat de verdediging vindt dat de telecomgegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs. (…)
Uit het toetsingskader van de Hoge Raad volgt dat eerst gekeken moet worden of met het onderzoek aan de smartphones een meer dan beperkte inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van mijn cliënt. Hoewel de Hoge Raad het niet met zoveel woorden zegt, wordt op pagina 8 van het arrest wel gesuggereerd dat daarvan sprake is. Als het hof, net als de advocaat-generaal bij de Hoge Raad, van oordeel is dat de inbreuk meer dan beperkt is, is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Daaraan moet een rechtsgevolg worden verbonden, naar mijn mening kan alleen worden volstaan met bewijsuitsluiting.
Het belang van het geschonden voorschrift is gelegen in hetgeen artikel 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beogen te beschermen, namelijk rechtszekerheid en het recht op privacy.
De ernst van het verzuim hangt samen met de verwijtbaarheid ervan. Je mag als opsporingsambtenaar alleen bevoegdheden inzetten als je deze hebt. De telefoons hadden onderzocht kunnen worden met toestemming van de officier van justitie of van de rechtercommissaris, maar dat is niet gebeurd. Misschien hebben de opsporingsambtenaren dat niet bewust gedaan, maar het is desalniettemin wel gebeurd en verwijtbaar. Daarmee is het een ernstig verzuim.
Voor het nadeel dat mijn cliënt heeft ondervonden, is het u bekende arrest van het hof Arnhem- Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2015:2954) van belang. Ook daar ging het om het uitlezen van telefoons. Het hof overwoog:
“De verdachte is ook concreet benadeeld in zijn (verdedigings)belang, nu gegevens (een WhatsApp-gesprek) uit de smartphone van de verdachte zijn gelicht en geprint en toegevoegd aan het strafdossier en de verdachte door de politie is verhoord en door de rechtbank is veroordeeld mede op basis van een onderdeel van het WhatsApp-gesprek.”
Weliswaar is het belang van een verdachte dat het door hem gepleegde strafbare feit niet wordt ontdekt geen rechtens te respecteren belang, maar mijn cliënt is tijdens politieverhoren geconfronteerd met feiten die door het vormverzuim zijn verkregen. Deze informatie is ook nog in het vonnis van de rechtbank terecht gekomen. Dat schendt een belang van mijn cliënt dat gerespecteerd moet worden. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft het bewijs niet uitgesloten, omdat het verkregen materiaal niet werd gebezigd in de bewijsconstructie, maar voor mij is dat praktisch hetzelfde. Het hof was van oordeel dat er een vormverzuim was in de zin van artikel 359a Sv en gebruikt het bewijs vervolgens niet. Dan sluit je het bewijs eigenlijk gewoon uit.
Bewijsuitsluiting is de enige passende sanctie voor het vormverzuim. Het gaat hier niet alleen om de zaak tegen mijn cliënt, maar om een structureel probleem. Voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad heb ik nooit meegemaakt dat een opsporingsambtenaar toestemming vroeg voor het onderzoeken van een smartphone bij de officier van justitie of rechter-commissaris: dat onderzoek gebeurde gewoon. Daarom kan niet worden volstaan met alleen een constatering van het verzuim. Net als de advocaat-generaal merk ook ik in de praktijk een verandering van de werkwijze van opsporingsambtenaren, maar dat neemt niet weg dat het in het verleden niet goed ging. Strafvermindering is geen passend rechtsgevolg, omdat het verzuim daarvoor te ernstig is en omdat mijn cliënt zijn straf al heeft uitgezeten. Bewijsuitsluiting is dus de enige passende sanctie. Dit geldt niet alleen voor de informatie die door middel van software is verkregen, maar ook voor de handmatig verkregen gegevens. Het gaat daarbij namelijk niet om één of twee gesprekken, maar om meerdere gesprekken die wel vier maanden teruggaan. Dat is zo’n lange periode dat ook die gesprekken moeten worden uitgesloten.
(…)
De advocaat-generaal voert het woord in repliek en deelt daarbij mede:
De raadsman suggereert dat met opzet, want verwijtbaar, gegevens onrechtmatig zijn uitgelezen. Daarvoor heeft hij geen enkele onderbouwing gegeven.
Het niet gebruiken van een bewijsmiddel, zoals het hof Arnhem-Leeuwarden kennelijk heeft gedaan, is iets anders dan bewijsuitsluiting in de zin van artikel 359a Sv.
Met betrekking tot de ernst van het verzuim is het van belang dat tot het arrest van de Hoge Raad opsporingsambtenaren redelijkerwijs mochten aannemen dat toestemming voor het onderzoeken van een smartphone door een officier van justitie of een rechter-commissaris niet nodig was. Zij hebben te goeder trouw gehandeld. Achteraf is het allemaal makkelijk praten, maar we moeten kijken hoe het op dat moment was. Als zij het hadden geweten, hadden de ambtenaren toestemming gevraagd (en gekregen).
Er is geen sprake van nadeel in de zin van artikel 359a Sv. Een schending van artikel 8 EVRM levert niet zomaar een schending van artikel 6 EVRM op. Een mogelijk nadeel is dat de opsporingsambtenaren kennis hebben kunnen nemen van de privégegevens van de verdachte, maar daarover heeft de verdachte niets verklaard. De politie is ook alleen geïnteresseerd in informatie die van belang is voor het strafrechtelijk onderzoek en niet in privéinformatie.
Kortom, er is een vormverzuim, maar volstaan kan worden met de constatering daarvan.
(…)
De raadsman voert het woord in dupliek en deelt daarbij mede:
Hangt de ernst van het verzuim af van hoe erg mijn cliënt de schending vindt? Of is het verzuim niet al gewoon ernstig omdat er een meer dan geringe inbreuk is gemaakt op artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Grondwet? De telefoons zijn onderzocht zonder wettelijke grondslag, waardoor er tevens een inbreuk is gemaakt op artikel 1 Sv. Dat lijkt mij voldoende ernstig. Wij kunnen constateren dat het verzuim verwijtbaar is. Dit maakt het ernstiger dan indien dat niet het geval was.
De advocaat-generaal heeft gezegd dat de opsporingsambtenaren hebben gehandeld zoals zij hebben gedaan, omdat dat nou eenmaal zo ging. Er zijn echter vaker verweren gevoerd op de rechtmatigheid van dergelijke onderzoeken aan smartphones, maar die leidden niet eerder tot baanbrekende arresten, zoals die van het hof Arnhem-Leeuwarden of van de Hoge Raad. Ik maak de vergelijking met de Salduz-rechtspraak. Na het Salduz-arrest werd de sanctie van bewijsuitsluiting ook met terugwerkende kracht toegepast voor zaken voorafgaand aan het arrest. Het is dus wel degelijk mogelijk dat jurisprudentie met terugwerkende kracht wordt toegepast en dat het handelen van opsporingsambtenaren voorafgaand aan een arrest wordt beoordeeld aan de hand van datzelfde arrest. Bij het onderzoeken van smartphones ging het structureel mis. Daarom is een stevige consequentie op zijn plaats.’’