HLAR 77487/15
Datum uitspraak: 3 juni 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 23 november 2015 in zaak nr. LAR-2911 van 2014 in het geding tussen:
de minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur.
Procesverloop
Bij beschikking van 5 maart 2014 heeft de minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur (hierna: de minister) op verzoek van appellant een aantal stukken met betrekking tot een hotelproject op de locatie van het oude Bushiri-hotel openbaar gemaakt.
Bij beschikking van 7 juli 2014 heeft de minister nog vijf stukken openbaar gemaakt en gemotiveerd, waarom vier stukken, (waaronder de “Transfer of Shares Agreement”), niet openbaar worden gemaakt.
Bij uitspraak van 23 november 2015 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2016, waar appellant in persoon en de minister, vertegenwoordigd door dhr. A. Lumenier, occuperende voor mr. I.L. Ras-Orman, procesgemachtigde, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: de Lob) kan een ieder de Minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, blijft het verstrekken van informatie achterwege, voor zover dit:
a. de eenheid van de regering in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van het Land zou kunnen schaden;
c. informatie betreft, afkomstig van een bestuursorgaan van een ander land van het Koninkrijk, die in het desbetreffende land op grond van de aldaar geldende wettelijke regelingen niet zou worden verstrekt;
d. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld.
Ingevolge het tweede lid blijft het verstrekken van informatie voorts achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen een van de navolgende belangen:
a. de economische of financiële belangen van het Land;
b. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
c. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften;
d. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
e. het belang dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
f. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel van derden.
2. Appellant betoogt dat het Gerecht de bedrijfsgegevens, opgenomen in de “Corporate Agreement”, ten onrechte heeft aangemerkt als bedrijfsgegevens in de zin van artikel 8, eerste lid, onder d, van de Lob.
3. Na met toepassing van artikel 36, derde lid, van de Landsverordening Administratieve rechtspraak te hebben kennis genomen van het bedoelde document, is het Hof van oordeel dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het document in zijn geheel bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 8, eerste lid, onder d, van de Lob bevat, nu daaruit geen wetenswaardigheden met betrekking tot afzet van producten of de kring van afnemers of leveranciers kunnen worden gelezen of afgeleid. Evenmin betreft het gehele document financiële gegevens die moeten worden aangemerkt als bedrijfsgegevens in even bedoelde zin. Voorzover de in het document vermelde bedragen wel bedrijfs- en fabricagegegevens zijn, bestaat voor de minister de mogelijkheid om die bedragen bij openbaarmaking van het document onleesbaar te maken.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren en de beschikkingen van 5 maart en 7 juli 2014 in zoverre vernietigen.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 23 november 2015 in zaak nummer LAR nr. 2911 van 2014;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de beschikkingen van 5 maart en 7 juli 2014, doch slechts voor zover daarbij is geweigerd de “Corporate Agreement” openbaar te maken;
V. draagt de minister op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beschikking op het door [appellant] tegen het uitblijven van een beschikking op zijn verzoek van 19 januari 2013 gemaakte bezwaar te geven;
VI. gelast dat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Jussen, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
|
w.g. Jussen
griffier
|
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,