Gedaagde sub 2 is de (niet statutaire) directeur van gedaagde sub 1.
a. Op 7 november 2014 zijn eiseressen en gedaagde sub 1 een kredietovereenkomst (hierna: de overeenkomst) aangegaan, waarbij gedaagde sub 1 een bedrag van NAf 850.000,= tegen een jaarlijkse rente van 7% aan eiseressen ter leen heeft verstrekt (faciliteit A) en daarnaast een bankgarantie van NAf 100.000 voor een werkkapitaalfaciliteit bij een derde bank (MCB) (faciliteit B). Op grond van de overeenkomst dienden eiseressen de hoofdsom van faciliteit A in 72 maandelijkse termijnen van NAf 17.429,= vanaf de 13e maand af te lossen en de rente vanaf de 7e maand.
Artikel 7 van de overeenkomst bepaalt:
De onder deze kredietfaciliteit te trekken fondsen mogen uitsluitend worden aangewend voor het doel waarvoor de faciliteit werd verstrekt.
In dit verband is Korpodeko gerechtigd, zo veel als mogelijk (na ontvangst van de desbetreffende offertes of (pro forma) facturen) rechtstreeks aan de leveranciers van uw vennootschap te voldoen, en in mindering te brengen op het krachtens deze kredietfaciliteit nog aan u ter beschikking te stellen saldo.
b. Tot zekerheid van nakoming van de kredietovereenkomst hebben eiseressen ten behoeve van gedaagde sub 1 onder meer het recht van tweede krediethypotheek ten bedrage van NAf 950.000,= gevestigd op een perceel grond plaatselijk bekend als [perceel] en op een perceel grond plaatselijk bekend als [adres] ([wijk]).
2.3.
Op 18 november 2014 heeft gedaagde sub 1 op verzoek van eiseressen de eerste gelden beschikbaar gesteld.
In juni 2015 hebben partijen gecommuniceerd ter zake de huurkoopconstructie plannen van eiseressen. Zijdens gedaagde sub 1 is toen aangegeven bezwaren te hebben tegen die constructie.
2.5.
Bij brief van 24 juli 2015 van gedaagde sub 1 aan een derde schrijft zij bereid te zijn een bankgarantie af te geven voor de huurbetalingen door eiseressen aan die derde tot het maximale bedrag van NAf 75.000,=. Vervolgens is op 4 september 2015 de bankgarantie afgegeven tegen een contra-garantie van eiseressen ten behoeve van gedaagde sub 1.
2.6.
Bij brief van 4 september 2015 heeft gedaagde sub 1 de kredietovereenkomst met eiseressen met een termijn van 90 dagen opgezegd. Als opzegreden staat in die brief vermeld, kort samengevat, het doorzetten van de huurkoopovereenkomst(plannen).
2.7.
Bij brief van 8 september 2015 bevestigt gedaagde sub 1 aan een derde dat zij voor de maandelijkse overboeking ad NAf 25.000,= per maand ter zake huur zal zorgdragen, zolang de beschikbare faciliteiten dit toelaat.
2.8.
Ten tijde van de opzegging hadden eiseressen een bedrag van NAf 500.000,= onder de kredietovereenkomst gebruikt en had de MCB de verstrekte bankgarantie van NAf 100.000,= ingeroepen. In 2017 en 2018 hebben eiseressen in totaal NAf 59.500,= betaald aan gedaagde sub 1. Nadien zijn geen betalingen meer verricht.
2.9.
Eiseressen hebben diverse kort geding procedures gevoerd ter zake de door gedaagde sub 1 aangevangen uitwinning van de door eiseressen verstrekte zekerheden.
a. In het vonnis van 9 maart 2020 zijn de vorderingen van eiseressen, om gedaagde sub 1 te gelasten de aangekondigde veilingen te schorsen en zich verder te onthouden van enige andere uitwinningshandeling zolang eiseressen zich aan het door haar voorgestelde aflossingsschema zou houden, afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen:
“(…)
3.5.
Uitgangspunt is dat Korpodeko als hypotheekhouder op voet van artikel 3:268 lid 1 BW gerechtigd is tot uitwinning van haar zekerheden indien zijn schuldenaar/SAE in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt.
3.6.
De vraag die in dit kort geding moet worden beantwoord is of aannemelijk is dat in een door eisers aanhangig te maken bodemprocedure geoordeeld zal worden dat Korpodeko, zoals eisers kennelijk betogen, in het onderhavige geval niet gerechtigd is tot uitwinning of dat zij jegens eisers misbruik maakt van haar executiebevoegdheid in de zin van artikel 3:13 lid 1 BW, nu er een redelijk aflossingsvoorstel ligt dat niet mag worden geweigerd. Die vraag wordt ontkennend beantwoord waartoe het volgende is overwogen.
3.7
In strijd met het uitgangspunt van de overeenkomst zijn SAE een voor de bedrijfsuitoefening geschikte ruimte gaan bouwen. (…) Gelet daarop lijkt het opzeggen van de overeenkomst, mede gezien de doelstelling van Korpodeko als ontwikkelingsbank, een adequate reactie. In de periode die volgde heeft Korpodeko SAE ruimschoots de tijd gegeven om alternatieve financiering te verkrijgen. Dit is tot op heden niet gelukt.
3.8.
Daargelaten deze opzegging moet worden vastgesteld dat SAE zich in de tussentijd evenmin heeft gehouden aan haar verplichtingen uit de overeenkomst, zoals het overleggen van jaarcijfers. Van meer belang is echter dat SAE al vanaf november 2015 voortdurend en steeds opnieuw in verzuim is gekomen met de betaling van de maandelijkse aflossing van NAf 17.429 (…)”.
In het vonnis van 6 november 2020 is de vordering van gedaagde sub 1, om eiseressen te bevelen tot opheffing van het onder zichzelf gelegd eigen beslag over te gaan, toegewezen. Daartoe is onder meer overwogen:
“(…)
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat Korpodeko een opeisbare vordering heeft op SAE c.s. In dat verband wenst Korpodeko de door SAE c.s. verstrekte zekerheden uit te winnen. Het betreft de (executie)verkoop van een tweetal onroerende zaken. In het kort geding vonnis van 9 maart 2020 zijn de vorderingen van SAE c.s. die zien op het stopzetten van de executie en de uitwinning van zekerheden afgewezen. In dit vonnis is geoordeeld dat Korpodeko geen misbruik maakt van haar bevoegdheid, waarbij is overwogen dat SAE c.s. in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld, dat Korpodeko aan SAE c.s. voldoende tijd en gelegenheid heeft gegeven om alternatieve financiering te verkrijgen en dat aan de zijde van SAE c.s. niet gebleken is van verdere nakoming van de overeenkomst, waaronder betaling van de maandelijkse aflossingen. Ook na het vonnis van 9 maart 2020 zijn door SAE c.s. geen (verdere) betalingen gedaan aan Korpodeko.
4.4.
Zo lang het eigenbeslag voortduurt wordt de uitwinning van zekerheden gefrustreerd, terwijl tussen partijen vaststaat dat Korpodeko een opeisbare vordering heeft op SAE c.s. Daarvoor is het beslagrecht niet bedoeld. Er wordt dan ook in beginsel misbruik gemaakt van procesrecht. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt, indien Korpodeko door het uitoefenen van haar bevoegdheid tot uitwinning van zekerheden zelf misbruik van recht zou maken. In dat verband geldt dat SAE c.s. pas na het kortgedingvonnis van 9 maart 2020 heeft gesteld dat zij een (tegen)vordering heeft op Korpodeko. Gesteld noch gebleken is dat SAE c.s. eerder aanspraak heeft gemaakt op de door haar gestelde (tegen)vordering. De (tegen)vordering van SAE c.s. is, mede gelet op hetgeen in het vonnis van 9 maart 2020 is geoordeeld over de tekortkomingen aan de zijde van SAE c.s. voorshands niet zodanig evident, dat verdere uitwinningshandelingen aan de zijde van Korpodeko misbruik van recht zouden opleveren. Daar komt bij dat uit het verzoekschrift tot het leggen van beslag volgt dat de keuze voor het leggen van eigenbeslag kennelijk is ingegeven door het feit dat, zoals door SAE c.s vermeld in het verzoekschrift tot het leggen van beslag, ‘de reeds meermalen aangekondigde uitwinningshandelingen zijdens gerekwestreerde, te weten de executoriale veiling van twee woonhuizen, een noodtoestand bij rekwestranten zullen doen ontstaan. Immers, bij een verkoop van de woonhuizen komen drie families zonder woonruimte op straat te staan.’ Deze belangenafweging is echter al eerder gemaakt en beoordeeld door de rechter in kort geding. Toen is geoordeeld dat het belang bij het behoud van de bewoonde huizen evident is, maar dat het risico van uitwinning inherent is aan hypotheekverstrekking.
4.5.
Onder die omstandigheden moet het door SAE c.s. gelegde eigenbeslag worden beschouwd als vexatoir, met als (in)direct doel het frustreren van de uitwinningsmogelijkheden door Korpodeko. Immers, ook uitgaande van de door SAE c.s. gepretendeerde (tegen)vordering valt niet in te zien waarom ter zekerheid hiervan eigenbeslag op de vordering van Korpodeko nodig is. Korpodeko betreft een financiële instelling die, naar voorshands kan worden aangenomen, voldoende waarborgen biedt om een eventuele (tegen)vordering te voldoen indien zij daartoe wordt veroordeeld. Ten slotte bestaan er, ook als daarvan niet zou worden uitgegaan, andere mogelijkheden dan (enkel) het leggen van eigenbeslag.(…)”.
2.10.
Tot aan de op 21 januari 2021 gehouden comparitie heeft voornoemde uitwinning van zekerheden niet plaatsgevonden.