Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van zogenoemde shockschade. Het voert daartoe aan dat de confrontatie van de benadeelde partij met het slachtoffer niet onverhoeds en onvermijdbaar was.
3.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2020 heeft de advocaat van de benadeelde partij daar het woord gevoerd overeenkomstig de schriftelijke notitie die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze notitie houdt onder meer in:
“Namens de vader als benadeelde partij is verzocht om toekenning van shockschade (art. 6:106 lid 1 sub b BW).
Volgens vaste jurisprudentie kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
(…)
Dat cliënt is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het tenlastegelegde is duidelijk. Hij heeft zijn dochter in het mortuarium gezien. Daarbij was nog deels te zien hoe ernstig de gevolgen waren van het feit. Dit bezoek was een laatste moment waarop hij afscheid van haar kon nemen. Vader stelt dat hem overigens ook nooit ontraden is, maar juist aangeboden om afscheid te nemen. Slachtofferhulp heeft vader zelfs aangeraden om afscheid te nemen, in het licht van de rouwverwerking. Zintuigelijk afscheid zou hierbij zelfs essentieel zijn.
Van een vader kan en mag niet gevergd worden dat hij geen afscheid van zijn dochter neemt, zoals werd gesuggereerd. Ook niet na een gruwelijke dood. Zo'n eis zou onmenselijk zijn.
(…)
Tijdens zijn eigen onderzoek om de zaak heropend te krijgen werd cliënt noodgedwongen geconfronteerd met de foto's van [slachtoffer] net na haar neerkomen. Gruwelijke foto's die in combinatie met de confrontatie van zijn dochter in het mortuarium en alle andere verklaringen een hevige emotionele shock teweeg heeft gebracht bij cliënt.”
3.2.3
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, de vader van [slachtoffer] , ter zake van shockschade toegewezen tot een bedrag van € 20.000, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade, in de vorm van shockschade, ten bedrage van € 100.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht niet-ontvankelijk verklaard omdat verdachte is vrijgesproken.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep, met dien verstande dat de benadeelde partij de vordering in hoger beroep heeft verlaagd tot een bedrag van € 50.000,- (vermeerderd met de wettelijke rente).
Het hof stelt vast dat door of namens de benadeelde partij geen nadere - méér recente - medische rapportage met betrekking tot de benadeelde partij is ingebracht ter terechtzittingen van het hof. Namens de benadeelde partij is gesteld dat de diagnose sinds het indienen van de vordering in eerste aanleg niet is veranderd.
Het hof stelt voorop dat bij de begroting van de immateriële schade de rechter rekening moet houden met alle omstandigheden, waarbij kan worden gedacht enerzijds aan de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds aan de aard van het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor het slachtoffer het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. De rechter zal bij deze begroting ook rekening moeten houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde en acht slaan op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegekend door Nederlandse rechters.
De advocaat van de benadeelde partij heeft in dit kader het volgende aangevoerd ter terechtzitting van het hof van 7 december 2020.
Het gaat om een gruwelijke zaak waarin de benadeelde partij, de vader van [slachtoffer] , in het mortuarium is geconfronteerd met het stoffelijk overschot van zijn dochter en de schokkende, destructieve impact van de val op haar lichaam. Er is als direct gevolg van de gebeurtenis sprake van een posttraumatische stressstoornis, waarvan de benadeelde partij tot op heden de gevolgen ondervindt. Op dit moment zit hij in het voortraject van behandeling bij Centrum 45.
Aan verwerking van zijn klachten kon hij tot nu toe telkens niet toekomen vanwege zijn voortdurende inspanningen en aandacht voor de huidige strafzaak, onder meer en met name door het voeren van de klachtprocedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, die heeft geleid tot de strafrechtelijke vervolging van de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft deze door de advocaat van de benadeelde partij aangevoerde feiten en omstandigheden niet anders betwist dan door te stellen dat het accent in de onderbouwing van de vordering is gelegd op gebeurtenissen als de proceshouding en de keuzes van anderen. Daarmee is echter geen sprake van rechtstreekse schade, aldus de raadsman van verdachte.
Evenals de advocaten-generaal acht het hof een matiging van de vordering aangewezen, aangezien de lange procesduur en de negatieve gevolgen daarvan voor de benadeelde partij niet enkel de verdachte kunnen worden aangerekend.
Voor het overige stelt het hof vast dat hetgeen de advocaat van de benadeelde partij in de kern heeft aangevoerd ter onderbouwing van de vordering niet, dan wel onvoldoende is betwist door de raadsman van de verdachte. Het hof gaat dan ook uit van hetgeen namens de benadeelde partij is aangevoerd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat hetgeen de advocaat van de benadeelde partij aanvoert op belangrijke onderdelen steun vindt in het bij de vordering tot schadevergoeding overgelegde correspondentierapport van prof. dr. A. de Keijser van 7 juni 2018 en 30 november 2018. Daarnaast neemt het hof - op grond van de omstandigheid dat PTSS een ernstige psychische aandoening is, waarvoor intensieve behandeling aangewezen is terwijl het tot nu toe nog niet is gekomen tot enige behandeling - als vaststaand aan dat deze diagnose jegens de benadeelde partij onveranderd is.
Het hof stelt voorts vast dat hetgeen de advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd over de huidige situatie van de benadeelde partij een ongunstige prognose met betrekking tot de verwachtingen omtrent het herstel van de benadeelde partij rechtvaardigt. Er is op dit moment immers enkel nog maar sprake van een voortraject voor behandeling.
Er dient dan ook van te worden uitgegaan dat de benadeelde partij langdurig ernstige psychische klachten zal ondervinden als gevolg van de gebeurtenis waarvoor de verdachte jegens hem aansprakelijk is, en dat die klachten het functioneren en het welbevinden van de benadeelde partij in aanzienlijke mate negatief zullen beïnvloeden. Van belang is ook dat de schade is veroorzaakt door opzettelijk handelen en dat met de wijze waarop de schade is ontstaan is gegeven dat daardoor een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op het rechtsgevoel van de benadeelde partij, die in het mortuarium werd geconfronteerd met de gevolgen van de door de verdachte op zijn dochter uitgeoefende handelingen, die de dood tot gevolg hadden.
Gelet op het bovenstaande - de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel en de ernst en de duur van het psychisch letsel van de benadeelde partij en de gevolgen daarvan voor hem - en mede gelet op hetgeen blijkens de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend ter zake van shockschade stelt het hof de shockschade naar billijkheid vast op een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2015 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in diens vordering niet worden ontvangen en kan de benadeelde partij diens vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.”
Inleidende opmerkingen over vergoeding van schok- of shockschade