5.1
Indien de belastingplichtige geld heeft geleend tegen een variabele rente, kan hij het variabelerenterisico op die lening in hoge mate beperken door een met die lening samenhangend renteswapcontract aan te gaan. Op grond van zo’n contract, ook wel aangeduid als interest rate swap (IRS; hierna: renteswap), is de belastingplichtige over een bepaalde periode een vast percentage verschuldigd van een overeengekomen bedrag, in dit geval de hoofdsom van de variabel rentende lening. Als tegenprestatie ontvangt de belastingplichtige over dezelfde periode en van hetzelfde bedrag, hetzelfde variabele percentage als dat van de variabele rente op de lening. In de periode van samenhang wordt het fiscale resultaat op de variabel rentende lening en de renteswap gezamenlijk bepaald, op dezelfde wijze als wanneer een lening met een vaste rente zou zijn aangegaan (vergelijk HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1721, hierna: het arrest van 8 november 2019, rechtsoverwegingen 3.2.2 en 3.2.4).
Prejudiciële vragen 2 en 3
5.2
Prejudiciële vragen 2 en 3 stellen aan de orde of in gevallen zoals dat van belanghebbende goed koopmansgebruik verplicht tot het activeren en amortiseren van de afkoopsom van de renteswap.
Vastrentende leningen
5.3.1
Indien de belastingplichtige een vastrentende lening is aangegaan, zal de jaarlijkse rentelast - bij een voorgenomen voortzetting van de schuld - moeten worden toegerekend aan de jaren waarop deze betrekking heeft. Goed koopmansgebruik staat bij een dergelijke verplichting niet toe om bij daling van de marktrente de op toekomstige jaren betrekking hebbende rentelast, voor zover deze uitgaat boven de marktrente, door een verhoging van de waardering van de schuld in een eerder jaar in aanmerking te nemen. Een dergelijke waardering zou immers tot gevolg hebben dat bij de jaarwinstberekening lasten in aanmerking worden genomen die betrekking hebben op toekomstige jaren.4 Dat is in strijd met het aan goed koopmansgebruik ten grondslag liggende matchingbeginsel.
5.3.2
Evenzo zal de belastingplichtige die - bij daling van de marktrente - tegen betaling van een bedrag ineens met de geldverstrekker afspreekt dat de vaste rente over de resterende looptijd van die lening lager zal zijn dan aanvankelijk overeengekomen, het betaalde bedrag niet in één keer ten laste van de winst mogen brengen. Dit bedrag dient te worden geactiveerd en via amortisatie ten laste van de winst te worden gebracht gedurende de resterende looptijd van de lening, zijnde de periode waarin de belastingplichtige het voordeel van een lagere rente heeft. Ook deze handelwijze wordt voorgeschreven door het matchingbeginsel. Aldus wordt immers bewerkstelligd dat de betrokken partijen, zoals van tevoren overeengekomen, een vaste rentelast verdelen over de jaren waarop deze betrekking heeft.
5.3.3
Hetzelfde geldt indien de belastingplichtige tegen betaling van een bedrag ineens de vastrentende lening vroegtijdig mag aflossen, hij deze ook daadwerkelijk aflost en in verband daarmee een vervangende lening tegen een lagere vaste rente sluit, zodanig dat daarmee in wezen de oorspronkelijke lening wordt voortgezet.
Of een voortzetting zich voordoet, dient naar de omstandigheden te worden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op de kenmerken van de beide leningen en van de eventuele daarmee samenhangende financiële instrumenten, zoals (resterende) looptijd, aflossingsschema, valuta, en verstrekte of nog te verstrekken zekerheden. Voorts kan voor het aannemen van zo’n voortzetting van belang zijn in hoeverre de vervangende lening hetzelfde of een functioneel vergelijkbaar bedrijfsmiddel financiert als de oorspronkelijke lening.
Dat de vervangende lening niet bij dezelfde geldverstrekker wordt afgesloten of dat de (resterende) looptijd van beide leningen uiteenloopt, hoeft niet eraan in de weg te staan dat de nieuwe lening als voortzetting van de oorspronkelijke lening wordt aangemerkt.
Heeft de vervangende lening een andere (voorgenomen) looptijd, maar is zij op basis van een beoordeling van alle omstandigheden niettemin aan te merken als een voortzetting van de oorspronkelijke lening, dan dient activering plaats te vinden met amortisatie over de resterende looptijd van de oorspronkelijke lening, dan wel tot het einde van de looptijd van de vervangende lening indien die korter is.
Combinatie variabel rentende lening en renteswap
5.4.1
De waarde van de rechten en verplichtingen die voor de belastingplichtige uit een renteswap voortvloeien, is ten tijde van het sluiten van het swapcontract per saldo (nagenoeg) nihil. Als nadien de marktrente daalt, wordt het saldo van deze waarden negatief en ontstaat dus een latente schuld oftewel een latent verlies. Als de renteswap met een variabel rentende lening samenhangt in de zin van het arrest van 8 november 2019, vermindert de waarde van de combinatie van swap en lening (hierna: swapcombinatie) met hetzelfde bedrag. De waarde van een variabel rentende lening wijzigt bij rentefluctuaties immers niet: zij blijft in de regel (nagenoeg) gelijk aan de nominale waarde van de lening. In een dergelijk geval verzet het matchingbeginsel zich ertegen dat de hiervoor bedoelde waardevermindering van de renteswap wordt verantwoord in het jaar waarin de marktrenteverandering zich voordoet.5
5.4.2
Indien de belastingplichtige in deze situatie zowel de renteswap afkoopt tegen betaling van een bedrag ineens, als de onderliggende variabel rentende lening beëindigt, verzet goed koopmansgebruik zich niet ertegen dat de afkoopsom van de renteswap in het jaar van afkoop ineens ten laste van de winst wordt gebracht. Die afkoopsom vertegenwoordigt de op het tijdstip van de afkoop ‘gefixeerde’ negatieve waarde van de renteswap, waarin dus in elk geval de verwachte nadelige kasstroom over de resterende looptijd van de renteswap is verdisconteerd. Door de afkoop van de renteswap wordt dit latente verlies definitief. Nadat beide instrumenten (renteswap en onderliggende lening) zijn afgewikkeld, spelen zij geen rol meer in het ondernemingsvermogen en heeft de belastingplichtige daarbij geen baat meer.
5.4.3
Indien de belastingplichtige echter, in samenhang met de afkoop van de renteswap, de onderliggende variabel rentende lening vervangt door een lening tegen een vaste rente die lager is dan de vaste swaprente vermeerderd met de vaste opslag van de onderliggende lening (zoals die gold ten tijde van de afkoop), moet, op dezelfde manier als hiervoor in 5.3.3 beschreven, worden beoordeeld of daarmee in wezen de oorspronkelijke swapcombinatie wordt voortgezet. Als dat het geval is, mag de betaalde afkoopsom niet in één keer ten laste van de winst van de belastingplichtige worden gebracht maar moet zij worden geactiveerd en geamortiseerd overeenkomstig de laatste volzin van 5.3.3 hiervoor.
5.4.4
De kenmerken van een swapcombinatie als de onderhavige verschillen van die van een vastrentende lening in het bijzonder vanwege de uit de renteswap voortvloeiende mogelijkheid dat zich tijdens de looptijd van die swapcombinatie (bij een dalende marktrente) margin calls voordoen. Als gevolg van dergelijke margin calls moeten liquiditeiten als zekerheid worden gestort. Daarmee zijn de liquiditeitsrisico’s van zo’n swapcombinatie van dien aard dat alleen al hierom niet kan worden gezegd dat met een vervangende vastrentende lening in wezen de oorspronkelijke swapcombinatie wordt voortgezet. Dit is niet anders indien de vervangende lening een functioneel vergelijkbaar bedrijfsmiddel financiert als de oorspronkelijke swapcombinatie.
5.4.5
Hetgeen hiervoor in 5.4.4 is overwogen, betekent dat in het geval van een swapcombinatie als de onderhavige uitsluitend voor de fiscale-resultaatsbepaling gedurende haar bestaan wordt aangesloten bij de fiscale behandeling van een lening met een vaste rente. Bij beëindiging van een dergelijke swapcombinatie door afkoop van de renteswap staat goed koopmansgebruik, en in het bijzonder het voorzichtigheidsbeginsel en het eenvoudsbeginsel, toe dat de afkoopsom in één keer wordt verantwoord in de belastbare winst van het jaar waarin de afkoop plaatsvindt. Het matchingbeginsel noch het realiteitsbeginsel verzet zich daartegen.
Beantwoording van prejudiciële vragen 2 en 3
5.5.1
Gelet op hetgeen hiervoor in 5.4.5 is overwogen, dient prejudiciële vraag 2 aldus te worden beantwoord dat bij (i) afkoop van een renteswap zoals die van belanghebbende, die samenhangt met een variabel rentende lening in de zin van het arrest van 8 november 2019 en waarbij het risico van margin calls wordt gelopen, en (ii) de daarmee verband houdende vervanging van de onderliggende variabel rentende lening door een vastrentende lening, goed koopmansgebruik niet ertoe verplicht het resultaat wegens afkoop van die renteswap te activeren en te amortiseren.
5.5.2
Gelet op hetgeen hiervoor in 5.4.3 is overwogen, dient op prejudiciële vraag 3 te worden geantwoord dat bij afkoop van een renteswap zoals die van belanghebbende, nader omschreven hiervoor in 5.5.1, voor de beantwoording van prejudiciële vraag 2 niet van belang is (i) wat het motief tot afkoop is, (ii) of de nieuwe, vastrentende lening wordt aangegaan bij een andere bank dan de bank die de oorspronkelijke variabel rentende lening verstrekte en/of de bank met wie het renteswapcontract was afgesloten, en (iii) of de nieuwe situatie (vastrentende lening) uitsluitend wat rentelasten betreft een financieel voor- of nadeel oplevert ten opzichte van de oude situatie, dan wel per saldo een financieel voor- of nadeel oplevert.
Prejudiciële vragen 1 en 4
5.6.1
De beantwoording van prejudiciële vraag 2 brengt mee dat prejudiciële vraag 4 geen beantwoording behoeft.
5.6.2
Met de beantwoording van prejudiciële vragen 2 en 3 heeft de Hoge Raad een voldoende kader gegeven voor de beslissing van de Rechtbank in de onderhavige zaak. Daarom behoeft de veel algemener geformuleerde prejudiciële vraag 1 niet te worden beantwoord.