Bij de behandeling van het middel stelt de Hoge Raad het volgende voorop. Volgens artikel 3.81 van de Wet IB 2001 geldt voor de inkomstenbelasting hetzelfde loonbegrip als voor de Wet LB 1964.
Partijen zijn ter zitting van het Hof overeengekomen dat ervan moet worden uitgegaan dat de werkgever van de zuster bij het begin van het kalenderjaar op grond van artikel 39c Wet LB 1964 (tekst 2014) ervoor heeft gekozen dat voor het jaar 2014, voor zover hier van belang, nog van toepassing zijn de artikelen 10, lid 1, en 11, lid 1, aanhef en letter b, Wet LB 1964, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals deze op 31 december 2010 luidden.
Op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, Wet LB 1964 (tekst 2010), behoren niet tot het loon verstrekkingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, een en ander voor zover hier van belang met in achtneming van artikel 17 Wet LB 1964 (tekst 2010). Artikel 17 Wet LB 1964 (tekst 2010) luidt:
“1. Vrije verstrekkingen zijn:
a. verstrekkingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot voorkoming van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking;
b. andere verstrekkingen voorzover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren.
2. De artikelen 15a tot en met 16a zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Bijdragen van de werknemer aan vrije verstrekkingen komen niet in mindering op het loon.”