Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en [verweerders] bevolen binnen twee weken na de datum van het arrest volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de navolgende inlichtingen aan de Belastingdienst:
- de hoogte van de storting of stortingen afkomstig van (de) Luxemburgse, althans buitenlandse, bankrekening(en) van de cliënte op de derdengeldenrekening;
- het eventueel resterende saldo op 1 januari van ieder belastingjaar vanaf voornoemde storting(en) tot op heden en in de toekomst, zolang [verweerders] gelden van de cliënte onder zich zullen hebben.2
Daartoe heeft het hof, samengevat, het volgende overwogen.
De Belastingdienst heeft op drie specifieke punten gevraagd om informatie die relevant is voor het vaststellen van de vermogenspositie van de cliënte per 1 januari van elk belastingjaar. De Belastingdienst wil weten welk bedrag door de cliënte onder de Stichting is gestort, welk bedrag de Stichting telkens per 1 januari van de jaren vanaf 2010 voor de cliënte onder zich heeft gehad en, bij gebleken afname van de saldi, wie waarvoor met die gelden is betaald. (rov. 3.11)
Het beroep van [verweerders] op hun geheimhoudingsplicht en hun verschoningsrecht is wat betreft de saldi van de storting en de stand van de saldi per 1 januari van de belastingjaren vanaf 2010 voorshands onvoldoende gemotiveerd. Het hof verwerpt dit beroep. (rov. 3.12)
De situatie is evenwel anders voor zover het gaat om de eventuele bestemming van middelen die [verweerders] mogelijk niet langer onder zich hebben (“de betalingen die met de op de derdengeldrekening gestorte gelden zijn verricht” in de formulering van de Belastingdienst). Voor zover met deze gelden betalingen hebben plaatsgevonden, kunnen die berusten op een of meer daartoe door de cliënte aan [verweerder 1] en/of de Stichting verstrekte opdrachten. Voorshands is het hof van oordeel dat hetgeen in dat verband tussen [verweerder 1] en de cliënte is besproken valt binnen de vertrouwenssfeer van [verweerder 1] beroep van advocaat. In elk geval kan aan hetgeen de Belastingdienst heeft aangevoerd niet worden ontleend dat buiten redelijke twijfel staat dat dat niet het geval is. Het is aan [verweerder 1] om te beoordelen of dat het geval is en, zo ja, of hij zijn geheimhoudingsplicht schendt wanneer hij desondanks de verlangde informatie aan de Belastingdienst verstrekt. De gevorderde voorziening ten aanzien van deze informatie is in dit stadium prematuur. Indien uit de antwoorden van [verweerders] op grond van het in dit arrest gegeven bevel blijkt dat dergelijke betalingen niet hebben plaatsgevonden, heeft de Belastingdienst geen belang bij een voorziening in zoverre. Indien uit die antwoorden blijkt dat dergelijke betalingen wel hebben plaatsgevonden, kan de Belastingdienst nadere vragen stellen aan [verweerders] en zo nodig opnieuw een voorziening in rechte vorderen, met dien verstande dat de Belastingdienst in dat geval feiten en omstandigheden zal moeten aanvoeren die buiten redelijke twijfel stellen dat de verlangde informatie niet valt binnen de vertrouwenssfeer die de relatie tussen de cliënte en [verweerder 1] als advocaat beheerst. Het hof zal het gevorderde met betrekking tot de besteding van eventueel betaalde bedragen daarom afwijzen. (rov. 3.14)
De Stichting heeft op grond van art. 11a Advocatenwet een afgeleid verschoningsrecht. (rov. 3.15)