De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft):
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder: (...)
betaaldienst: bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten (...);
betaaldienstverlener: degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten (...).”
- Artikel 2:3a lid 1 Wft:
“Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.”
- Artikel 1 Wet op de economische delicten (hierna: WED):
“Economische delicten zijn:
(...)
2° overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:
(...)
de Wet op het financieel toezicht, de artikelen (...) 2:3a, eerste lid (...)”.
- Artikel 2 lid 1 WED:
“De economische delicten, bedoeld in artikel 1, onder 1° en 2° (...) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan; voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen.”
- Artikel 6 lid 1 WED:
“Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft:
1° in geval van misdrijf, voor zover het betreft een economisch delict, bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in artikel 1a, onder 1°, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie;
2° in geval van een ander misdrijf met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie;
3° indien hij van het plegen van het misdrijf als bedoeld onder 2° een gewoonte heeft gemaakt, met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie; (...).”