2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen zonder ambtshalve de bewindvoerders van de verdachte op te roepen. Het voert daartoe aan dat de goederen van de verdachte onder bewind zijn gesteld als bedoeld in artikel 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en dat met betrekking tot de verdachte de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken als bedoeld in artikel 284 Faillissementswet (hierna: Fw), zodat procedures over het vermogen van de verdachte niet tegen de verdachte zelf, maar tegen de bewindvoerder(s) moeten worden gevoerd.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer als verklaring van de verdachte in:
“Ik sta nog steeds onder bewind. De schuldsanering loopt ook nog steeds.“
2.2.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Cliënt zit momenteel in een WSNP-traject. Dit vanwege een forse schuldenproblematiek. Indien er door de rechtbank tussentijdse beëindiging van de WSNP plaatsvindt, dan zou cliënt geen schone lei krijgen van de rechtbank wat voor cliënt zwaar op zijn schouders zou drukken. Cliënt heeft een beschermingsbewind van FiCaBe en samen met zijn partner verkrijgt hij wekelijks leefgeld waar zij net van rond kunnen komen.”
2.2.3
Het arrest van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“De benadeelde partij, vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.786,51. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.286,51, bestaande uit € 286,51 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 2.286,51, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. (...)
De verdachte is tot vergoeding van de materiële schade ad € 286,51 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Naar het oordeel van het hof is eveneens voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden en het hof stelt het bedrag daarvan, naar maatstaven van billijkheid, op een bedrag van € 1.500,-, zodat ook dat bedrag voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
2.3
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Artikel 1:431 lid 1 BW luidde tot 1 januari 2021, voor zover hier van belang:
“1. Indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. (...)”
- Artikel 1:438 BW luidt:
“1. Tijdens het bewind komt het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende maar aan de bewindvoerder.
2. Tijdens het bewind kan de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken.”
- Artikel 1:441 lid 1 BW luidt, voor zover hier van belang:
“1. Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. (...)”
- Artikel 284 lid 1 Fw luidt:
“1. Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.”
- Artikel 287 leden 1 en 3 Fw luidt, voor zover hier van belang:
“1. De rechtbank zal met de meeste spoed op het verzoek uitspraak doen. De uitspraak geschiedt bij vonnis. (...)
3. Het vonnis, bedoeld in het eerste lid houdt in de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.”
- Artikel 51f leden 1 en 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
4. Zij die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of vertegenwoordigd moeten worden, hebben om zich overeenkomstig het eerste lid te voegen, in het strafproces de bijstand of vertegenwoordiging eveneens nodig. Een machtiging van de kantonrechter, als bedoeld in artikel 349, lid 1, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, is voor die vertegenwoordiger niet vereist. Ten aanzien van de verdachte zijn de bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing.”
2.4
Het cassatiemiddel berust in de kern op de opvatting dat ingeval de goederen van een verdachte onder bewind zijn gesteld en met betrekking tot de verdachte de toepassing van de schuldsanering is uitgesproken, de verdachte niet zelfstandig kan procederen met betrekking tot een tegen hem ingestelde vordering van de benadeelde partij, maar hij in rechte moet worden vertegenwoordigd door de bewindvoerder. Deze opvatting vindt geen steun in het recht omdat uit de bewoordingen van artikel 51f lid 4 Sv en uit de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 24 tot en met 28, volgt dat de bepalingen van bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, in het strafgeding niet van toepassing zijn op de verdachte.