Het hof heeft de vordering van [verweerder] alsnog toegewezen. In zijn tussenarrest heeft het hof daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Het komt aan op uitleg van de art. 2 en 6 van de opdrachtovereenkomst (rov. 6.8).
[verweerder] heeft voor VDL diverse subsidieaanvragen verzorgd die niet in de vergoedingsovereenkomst of de opdrachtovereenkomst zijn genoemd. VDL heeft voor deze aanvragen een vergoeding van 10% aan [verweerder] betaald. VDL heeft aangevoerd dat partijen voor de niet in de overeenkomsten genoemde aanvragen een vergoeding overeenkomstig de staffel [betrokkene 1] zijn overeengekomen, maar VDL wordt daarin niet gevolgd. VDL heeft immers zonder protest een factuur voldaan voor een subsidie (SILVER) die meer dan € 100.000,-- bedroeg en waarvoor [verweerder] een vergoeding ten bedrage van 10% in rekening heeft gebracht, terwijl dat volgens de staffel [betrokkene 1] op een lager bedrag zou uitkomen. (rov. 6.9.3)
Voor zover hier van belang zijn tussen partijen geen afspraken over de hoogte van de vergoeding gemaakt die van de opdrachtovereenkomst afwijken. (rov. 6.9.4)
Uit de uitvoering die partijen aan de opdrachtovereenkomst hebben gegeven maakt het hof op dat tussen partijen tot een bepaald moment in confesso was dat de vergoeding van 10% gold voor alle door [verweerder] voor VDL aangevraagde subsidies (behalve de Innovatiebox-subsidies). Hoewel VDL voor de ENIAC-subsidies heeft getracht te komen tot een andere vergoeding, is niets anders overeengekomen. Op 25 maart 2013 heeft VDL per e-mail aan [verweerder] bericht dat hij zijn werkzaamheden in het kader van beide subsidies stil moest leggen, maar enige tijd daarna heeft VDL hem gevraagd zijn werkzaamheden te continueren. Voor VDL was op dat moment duidelijk dat [verweerder] betaling verlangde conform het tarief van 10%. Uit de opdracht om zijn werkzaamheden voort te zetten mocht [verweerder] begrijpen dat VDL (alsnog) instemde met de vergoeding van 10% zoals in de opdrachtovereenkomst genoemd (rov. 6.9.9).
Dat de opdrachtovereenkomst alleen gold ten aanzien van WBSO- en Innovatiebox-subsidies is niet aannemelijk geworden. Vast staat dat [verweerder] meerdere andere subsidies heeft aangevraagd en daarvoor telkens een vergoeding van 10% betaald kreeg. Ten aanzien van de ENIAC-subsidies is niet gebleken dat [verweerder] zijn werkzaamheden zonder opdracht heeft verricht. Uit overgelegde e-mailberichten blijkt dat VDL voortdurend op de hoogte gesteld is van de vorderingen van [verweerder] bij de subsidieaanvraag. (rov. 6.9.10).
De overgelegde e-mailberichten waaruit de opdracht van VDL aan [verweerder] blijkt kunnen in beginsel worden beschouwd als schriftelijke vastlegging van de afspraken. (rov. 6.9.11)
De tekst van de overeenkomst, de betalingen die VDL aan [verweerder] heeft gedaan, de gedragingen van partijen en de getuigenverklaringen ten overstaan van de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen voorshands – behoudens tegenbewijs – de conclusie dat partijen zijn overeengekomen dat [verweerder] voor zijn werkzaamheden in het kader van de ENIAC-subsidies aanspraak kan maken op een vergoeding van 10% van de toegekende subsidiebedragen. Het reeds door VDL geleverde tegenbewijs door getuigen acht het hof in dit kader onvoldoende overtuigend en specifiek. VDL zal in de gelegenheid worden gesteld nader tegenbewijs te leveren. (rov. 6.9.12)