2.2
[eiser] vordert, na wijziging van eis en voor zover in cassatie van belang, op de voet van art. 2:201a BW dat [verweerder] zal worden veroordeeld zijn aandelen in [A] over te dragen aan [eiser], en dat de prijs die [eiser] voor de over te dragen aandelen moet betalen, wordt vastgesteld primair op € 20,83 per aandeel, subsidiair op € 21,15 per aandeel, nog meer subsidiair zonder enige correctie op grond van (a) de verkoop door [A] van drie dochtervennootschappen, (b) de door [A] aan Meriton LLC verstrekte geldlening en (c) de verlaging van de nominale waarde van de aandelen, althans zonder toepassing van een of meer van deze correcties, en meest subsidiair op € 157,94 per aandeel.
2.3
De ondernemingskamer heeft [verweerder] veroordeeld zijn aandelen in [A] aan [eiser] over te dragen en de prijs voor de over te dragen aandelen vastgesteld per 5 juli 2016 op € 142,10 per aandeel. De ondernemingskamer heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende overwogen.
Tussenarrest
1
[eiser] voldoet aan de vereisten van art. 2:201a lid 1 BW. De vordering van [eiser] is toewijsbaar nu [verweerder] niet heeft gesteld dat een van de omstandigheden van art. 2:201a lid 4 BW zich voordoet. (rov. 3.1)
[eiser] heeft als bestuurder en meerderheidsaandeelhouder van [A] een aantal handelingen verricht waarmee hij zichzelf heeft bevoordeeld en [A] en [verweerder] heeft geschaad, te weten: (a) de verkoop en overdracht door [A] in 2004 van de door [A] gehouden aandelen in drie dochtervennootschappen aan [C], waarvan [eiser] enig aandeelhouder is, tegen een lagere dan marktconforme prijs; (b) het verstrekken door [A] van een geldlening van € 2.195.228,-- aan Meriton LLC, voor welke vennootschap nadien Marketing Services LLC N.V. in de plaats is getreden, tegen onzakelijke voorwaarden (0,25% rente, geen overeengekomen tijdstip van aflossing en geen zekerheden); en (c) het verstrekken door [A] in 2003 van een geldlening van € 740.000,-- aan [eiser], gevolgd door een verlaging van de nominale waarde van de aandelen in 2007 van € 45,38 per aandeel naar € 20,89 per aandeel, met enerzijds verrekening van het uit dien hoofde door [A] aan [eiser] verschuldigde bedrag met het door [eiser] aan [A] verschuldigde bedrag uit hoofde van de geldlening en anderzijds het uitblijven van betaling van het door [A] aan [verweerder] verschuldigde bedrag uit hoofde van de verlaging van de nominale waarde van de aandelen omdat het [A] zou ontbreken aan de daartoe benodigde middelen. (rov. 3.7-3.14)
De ondernemingskamer acht zich gelet op het voorgaande nog niet voldoende voorgelicht om de prijs van de over te dragen aandelen vast te stellen en gelast daarom een onderzoek door een deskundige naar de waarde van de over te dragen aandelen. De te benoemen deskundige dient de waarde per de datum van dit arrest (5 juli 2016) te bepalen met inachtneming van alle feiten en omstandigheden die deze waarde bepalen. (rov. 3.15)
In dit verband overweegt de ondernemingskamer dat het gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, te weten dat de uitkopende aandeelhouder als (mede)bestuurder van de vennootschap handelingen heeft verricht waarmee hij zichzelf heeft bevoordeeld en waarmee hij de vennootschap en de andere aandeelhouder heeft geschaad, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien [verweerder] zou worden veroordeeld tot levering van zijn aandelen aan [eiser] tegen een prijs die uitgaat van een waardering die in sterke mate is beïnvloed door de benadelende handelingen van [eiser]. De ondernemingskamer draagt de deskundige daarom op de aandelen te waarderen op de waarde zoals die zou zijn vastgesteld als de benadelende handelingen niet hadden plaatsgevonden. Daarbij dient de deskundige te abstraheren van de verwachting dat de vennootschap ([eiser]) niet ertoe zal overgaan een vordering uit onrechtmatige daad jegens [eiser] in te stellen. (rov. 3.16)
Eindarrest
2
De deskundige heeft de aandelen in [A] per 5 juli 2016 gewaardeerd op € 157,94 per aandeel. (rov. 2.3)
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de ondernemingskamer zou moeten terugkomen van haar oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is [verweerder] te veroordelen tot levering van zijn aandelen aan [eiser] tegen een prijs die in sterke mate is beïnvloed door de benadelende handelingen van [eiser]. (rov. 2.10) De ondernemingskamer ziet geen aanleiding van deze bindende eindbeslissing terug te komen; het oordeel berust niet op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Zij overweegt daartoe als volgt. (rov. 2.15)
De ondernemingskamer stelt voorop dat bij de vaststelling van de uitkoopprijs als uitgangspunt geldt dat [verweerder] recht heeft op een reële en redelijke vergoeding voor zijn aandelen, die op grond van art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM ‘reasonably related to its value’ moet zijn, en in de woorden van art. 2:359c BW ‘billijk’, waarmee geen andere maatstaf wordt beoogd dan die van art. 2:201a BW. Deze maatstaf vergt dat wordt voorkomen dat [verweerder] wordt gedwongen zijn aandelen aan [eiser] te leveren tegen een prijs die in overwegende mate bepaald wordt door de benadelende handelingen van [eiser] als bestuurder en meerderheidsaandeelhouder van [A]. [eiser] miskent dat de formulering ‘reasonably related to its value’ daaraan niet in de weg staat en dat die formulering strekt tot bescherming van het eigendomsrecht van de uit te kopen minderheidsaandeelhouder en niet ertoe strekt te voorkomen dat de uitkoper “te veel” zou moeten betalen. (rov. 2.16) In het tussenarrest ligt besloten dat de benadelende handelingen bij de vaststelling van de uitkoopprijs betrokken dienen te worden voor zover dat verenigbaar is met de aard en strekking van de uitkoopprocedure. (rov. 2.17)
In het onderhavige geval acht de ondernemingskamer het passend om bij het bepalen van de uitkoopprijs te voorkomen dat de prijs waartegen [verweerder] gehouden is zijn aandelen over te dragen in overwegende mate wordt bepaald door de genoemde handelingen van [eiser], die hemzelf hebben bevoordeeld en [verweerder] als minderheidsaandeelhouder hebben benadeeld. Daaruit volgt dat de stelling van [eiser] dat een vordering tot schadevergoeding van [A] of [verweerder] op [eiser] inmiddels is verjaard, niet ter zake dienend is. (rov. 2.18)
De wijze waarop de ondernemingskamer bij de vaststelling van de billijke uitkoopprijs rekening houdt met de benadelende handelingen, strekt niet tot (volledige) vergoeding van mogelijk door [verweerder] geleden schade als gevolg van de benadelende handelingen. De ondernemingskamer beoogt slechts bij de vaststelling van de uitkoopprijs die benadelende handelingen in zodanige mate te betrekken dat de uitkoopprijs redelijk is. (rov. 2.19)
De ondernemingskamer volgt de deskundige in zijn correcties, hanteert in tegenstelling tot de deskundige een verondersteld rendement gelijk aan de wettelijke rente en acht een uitkoopprijs van € 142,10 per aandeel per 5 juli 2016 juist. (rov. 2.21-2.38)