3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. Deze komen, samengevat weergegeven, op het volgende neer.
( i) Liander c.s. verzorgen het netbeheer in Gelderland alsmede in (gedeelten van) de provincies Friesland, Noord-Holland, Flevoland en Zuid-Holland. De gemeente valt binnen het verzorgingsgebied van Liander c.s.
(ii) De gemeente heeft in 1923 een overeenkomst gesloten met de N.V. Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij over de aanleg en exploitatie van het elektriciteitsnet in de gemeente (hierna: de overeenkomst van 1923). Art. 4 lid 1 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“De Gemeente verleent door onderteekening dezer overeenkomst aan de Vennootschap voor zoodanigen duur als naar het oordeel der Vennootschap voor de uitvoering van haar bedryf noodig zal blyken, kosteloos het uitsluitend recht, werken tot geleiding, transformeering, verdeeling en levering van electriciteit en de daarmee in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken te hebben, aan te brengen, in stand te houden en te verwyderen in, op, aan, door of boven gemeentelyke gronden, wegen, wateren en andere eigendommen der gemeente.”
(iii) De gemeente heeft in 1976 voor onbepaalde tijd een overeenkomst gesloten met Veluwse Nutsbedrijven N.V. met betrekking tot de levering van gas door laatstgenoemde in de gemeente (hierna: de overeenkomst van 1976). Art. 2 lid 1 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“De gemeente verbindt zich indien uit hoofde van de gasvoorziening of voor de aanwezigheid van de leidingen en kabels en verder voor de distributie van gas benodigde installaties door de N.V. enigerlei retributie of vergoeding in welke vorm ook aan haar verschuldigd is of wordt, aan de N.V. een bedrag uit te betalen gelijk aan de geheven retributie en/of vergoeding, een en ander onverminderd het bepaalde in art. 4.”
Art. 4 lid 6 van deze overeenkomst bepaalt:
“Kosten voortvloeiende uit het wijzigen van het leidingstelsel als gevolg van enigerlei reconstructiewerkzaamheid worden gedeeltelijk aan de gemeente doorberekend. Dit gedeelte wordt bepaald door de verhouding van de nog niet verstreken afschrijvingstermijn van de oude leiding en de totale afschrijvingstermijn. De totale termijn wordt voor gas op 25 jaar gesteld. (…)”
(iv) De raad van de gemeente heeft op 16 december 2013 de Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 1 januari 2014 in werking getreden. Op grond van deze verordening wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
( v) Voor het geval de rechten en verplichtingen uit de overeenkomsten van 1923 en 1976 zijn overgegaan op Liander c.s., heeft de gemeente bij brieven van 25 april 2014 en 19 juni 2014 bericht de overeenkomsten op te zeggen tegen 1 november 2014.
3.2.1
In deze procedure vorderen Liander c.s. – voor zover in cassatie van belang – veroordeling van de gemeente tot gestanddoening van de overeenkomsten van 1923 en 1976. Liander c.s. hebben hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat in dit geval sprake is van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd die alleen kunnen worden opgezegd indien daartoe een voldoende zwaarwegende grond bestaat. De gemeente heeft de overeenkomsten uitsluitend opgezegd om heffing van precariobelasting mogelijk te maken. Dat is geen voldoende zwaarwegende grond, aldus Liander c.s.
3.2.2
De rechtbank heeft de vordering van Liander c.s. afgewezen, kort gezegd omdat volgens de rechtbank in dit geval de redelijkheid en billijkheid niet eisen dat voor opzegging van de overeenkomsten een voldoende zwaarwegende grond bestaat en de gemeente de overeenkomsten dus heeft kunnen opzeggen tegen 1 november 2014.
3.2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de gemeente veroordeeld de overeenkomsten van 1923 en 1976 gestand te doen. Hiertoe heeft het hof, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
De overeenkomsten van 1923 en 1976 zijn duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan. (rov. 5.4)
Nu de wet en deze overeenkomsten niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat deze overeenkomsten in beginsel opzegbaar zijn. De eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen echter meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. (rov. 5.6)
Het hof heeft op grond van de omstandigheden van het geval geoordeeld dat in dit geval een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging nodig is. (rov. 5.10)
De reden voor de opzegging is voor een belangrijk deel erin gelegen dat de gemeente de mogelijkheid wil scheppen om precariobelasting te heffen. De onderhavige overeenkomsten bevatten contractuele gedoogplichten die aan heffing van precariobelasting in de weg staan. Het belang van de gemeente om inkomsten uit (algemene) belastingen te genereren kan de opzegging echter niet rechtvaardigen, te minder nu deze belastingen mede voor rekening zouden kunnen komen van afnemers van Liander c.s. die niet in de gemeente wonen. Het financiële belang van de gemeente is tegen de achtergrond van de in rov. 5.10 geschetste belangen van Liander c.s. dan ook onvoldoende zwaarwegend om de opzegging te kunnen dragen. De overige door de gemeente aangevoerde redenen voor opzegging zijn tegen de achtergrond van het voorgaande van onvoldoende gewicht. (rov. 5.11)
De opzegging van de overeenkomsten van 1923 en 1976 is daarmee niet rechtsgeldig. (rov. 5.12)