Onder verwijzing naar vindplaatsen in de stukken, wijst het middel erop dat F.N.I. voor het hof het volgende heeft aangevoerd:
- de ‘papieren’ jaarhuur die [D] betaalde, lag op hetzelfde niveau als dat van de overige vijf huurders in het pand;
- vast staat dat aan de overige vijf huurders huurkortingen zijn gegeven;
- het bieden van incentives aan huurders en het achterhouden van daarop betrekking hebbende sideletters was bij [B] een gangbare praktijk;
- [D] was een aan [B] gelieerde vennootschap, die in meerdere panden die [C] van [B] had gekocht, onverhuurde ruimtes vulde en die (onder)verhuurde aan derden. [D] diende dus als leegstandsconstructie en was bedoeld om toepassing van de verrekeningsbepaling van de turnkey-overeenkomst te voorkomen;
- gelet op de concernverhouding tussen [D] en [B] valt niet geheel uit te sluiten dat geen sprake is geweest van een op schrift gestelde sideletter, maar van mondeling overeengekomen voordelen.
De betwisting van de zijde van [A] komt volgens F.N.I. vooral erop neer dat de door F.N.I. veronderstelde sideletter met [D] niet bestaat en dat ook niet waarschijnlijk is dat [A] aan [D] incentives zou geven, nu [D] deel uitmaakte van hetzelfde concern als [A] en niet, zoals de andere huurders, behoefde te worden ‘verleid’ om huurder te worden.