gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 augustus 2016, nrs. BK14/00364, BK‑14/00365 en BK‑14/00366, op het hoger beroep van de Inspecteur alsmede het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 13/5165, SGR 13/5166 en SGR 13/5167) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2005, 2006 en 2007 opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
2.1.
De middelen richten zich tegen ’s Hofs oordeel dat belanghebbende in de jaren 2005 en 2006 alsmede tot 3 april van het jaar 2007 voor de toepassing van het Belastingverdrag Nederland-Singapore van 19 februari 1971 (hierna: het Verdrag) inwoner was van Nederland.
2.2.
Middel 1 en ten dele middel 3 betogen dat ’s Hofs hiervoor in 2.1 weergegeven oordeel berust op een onjuiste uitleg van artikel 3, lid 4, van het Verdrag. Middel 1 en middel 3 in zoverre falen op grond van hetgeen is overwogen in het heden in de zaak met nummer 16/03321 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
2.3.
Middel 2, dat betoogt dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste bewijslastverdeling, faalt omdat het berust op een onjuiste lezing van ’s Hofs uitspraak. Anders dan het middel veronderstelt, heeft het Hof bij zijn hiervoor in 2.1 weergegeven oordeel niet enig bewijsvermoeden ten nadele van belanghebbende aangenomen en heeft het evenmin belanghebbende niet geslaagd geacht in enig van haar verlangd bewijs.
2.4.
Middel 3 voor het overige, dat het hiervoor in 2.1 vermelde oordeel bestrijdt met motiveringsklachten, kan evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: