Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De eerste vraag die vandaag moet worden beantwoord is of cliënt ontvankelijk is in het hoger beroep.
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende punten van belang:
a. Op de akte van uitreiking van de dagvaarding staat dat deze op 27 januari 2016 in persoon is uitgereikt aan de [a-straat 1] te Rotterdam
b. De politierechter heeft bij verstek uitspraak gedaan op 3 maart 2016
c. Op 21 maart 2016 is namens cliënt hoger beroep ingesteld.
Op het eerste gezicht lijkt het hoger beroep te laat ingesteld. Na de uitspraak van de politierechter verstreken immers meer dan 14 dagen.
Zo eenvoudig ligt het in dit geval echter niet.
Client betwist dat hij degene is die de dagvaarding in ontvangst heeft genomen. Bovendien geeft hij aan dat hij deze woning een tijdlang heeft onderverhuurd.
Dit botst met de akte van uitreiking waarin staat dat de dagvaarding aan de geadresseerde is uitgereikt.
De ondertekening van deze akte is echter opmerkelijk.
Bij punt 6, Voorletters en naam ontvanger, staat alleen vermeld '[voornaam verdachte]', de voornaam van cliënt. Maar tevens de voornaam van vele anderen. En mogelijk ook de achternaam van vele anderen.
En belangrijker. Bij punt 7, handtekening ontvanger, staat een handtekening die niet lijkt op de handtekening van cliënt.
Vergelijk deze handtekening maar eens met de handtekening op zijn rijbewijs, of met zijn handtekening op het proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994, beide onderdeel van het dossier.
Bovendien is de wijze waarop de naam [voornaam verdachte] is geschreven, anders dan de wijze waarop cliënt zijn naam schrijft, nl. aan elkaar en niet in losse letters, let bovendien op de schrijfwijze van de A en de L.
Op geen enkele manier is te achterhalen of cliënt nu daadwerkelijk degene is geweest die de uitreiking in ontvangst heeft genomen.
Dit kan niet anders dan leiden tot de conclusie dat de akte van uitreiking onjuist is ingevuld en dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend, althans dat op z'n minst moet worden betwijfeld of de dagvaarding inderdaad in persoon is betekend.
(...)
Op basis van het voorgaande in combinatie met het feit dat het vonnis bij verstek is gewezen moet worden geconcludeerd dat niet bekend is op welk moment cliënt van de zitting of de uitkomst hiervan afwist.
Het hoger beroep is daardoor niet tardief ingesteld."