Het Hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 111.546,79 en de verplichting tot betaling aan de Staat door de betrokkene ter ontneming van dat voordeel vastgesteld op een geldbedrag van eveneens € 111.546,79. Het verkorte arrest houdt dienaangaande - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsvrouw van de veroordeelde heeft - aan de hand van een door haar overgelegde en aan het dossier toegevoegde pleitnotitie - de navolgende verweren gevoerd die telkens aansluitend door het hof worden besproken.
(...)
2. Specifieke posten van de vermogensvergelijking.
(...)
b. Verschillende uitgaven
De raadsvrouw heeft deze posten betwist door te stellen dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt hoe deze bedragen tot stand zijn gekomen en op welke feiten en omstandigheden deze bedragen zijn gebaseerd. Meer specifiek heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de uitgaven voor stortingen zijn gedaan voor anderen met geld van anderen en dat de uitgaven voor sieraden liggen vóór de data waarop de ten aanzien van de veroordeelde bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd. De raadsvrouw heeft verzocht al deze posten buiten beschouwing te laten bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en om die reden de vordering van € 117.743,83 te verminderen met € 34.744,-.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2003, opgemaakt door [verbalisant 2] (1.3 van het dossier), in onderling verband en samenhang bezien met de daarbij behorende bijlagen, is het hof van oordeel dat de raadsvrouw haar betwisting, ook ten aanzien van de specifieke betwisting van de post "uitgaven voor stortingen" onvoldoende concreet en gemotiveerd heeft onderbouwd. Nu de raadsvrouw de in genoemd proces-verbaal opgenomen gevolgtrekkingen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal het hof van die berekeningen en aannames uitgaan bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. (...)
c. Inkomsten uit de ABW (€ 13.816,-)
Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2003, opgemaakt door [verbalisant 2] (1.3 van het dossier), in onderling verband en samenhang beschouwd met de daarbij behorende bijlagen, en bij gebreke van een voldoende concrete en gemotiveerde betwisting van de zijde van de veroordeelde, zal het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van de aannames en berekeningen ten aanzien van deze post zoals deze blijken uit voornoemd proces-verbaal.
(...)
Berekening
Het hof is van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van € 111.546,79, heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten, soortgelijke feiten, feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en/of andere strafbare feiten en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
Het hof ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat (...)"