Procesrecht. Verzoek om pleidooi ten onrechte door kantonrechter afgewezen. (HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7254, NJ 2012/77). Art. 80 RO.
Rechtspraak.nl Prg. 2018/44 RvdW 2018/35 NJB 2018/69 NJ 2018/16 RBP 2018/20 JIN 2018/17 met annotatie van C.S.G. Janssens JBPr 2018/19 met annotatie van prof. mr. C.J.M. Klaassen
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1 Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de rolbeslissing en het vonnis in de zaak 4710005\CV EXPL 15-8428 van de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2016 (rolbeslissing) en 1 september 2016 (vonnis).
De rolbeslissing en het vonnis van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de rolbeslissing en het vonnis van derechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2016 en het vonnis van die rechtbank van 1 september 2016, en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
3 Beoordeling van de middelen
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.3. Samengevat gaat het om het volgende. [verweerder] heeft als advocaat werkzaamheden verricht voor [eiseres] en heeft haar daarvoor in september 2014 facturen toegezonden. [eiseres] heeft die facturen onbetaald gelaten.
3.2.1
In dit geding vordert [verweerder] betaling van een bedrag van € 356,12, dat volgens hem het totaalbedrag is van de in september 2014 aan [eiseres] gezonden facturen. [eiseres] heeft verweer gevoerd en een reconventionele vordering ingesteld.
3.2.2
De kantonrechter heeft beslist dat de zaak zich niet leende voor een comparitie van partijen. Daarna heeft [verweerder] gerepliceerd en verweer gevoerd tegen de reconventionele vordering. [eiseres] heeft verzocht om uitstel voor het nemen van een conclusie. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen en een datum voor vonnis bepaald. [eiseres] heeft vervolgens een verzoek om pleidooi ingediend. Bij rolbeslissing van 23 juni 2016 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen en overwogen:
“2.1 (…) Een pleidooi waarin de volle omvang van de zaak weer aan de orde kan komen is in deze zaak niet gerechtvaardigd en leidt tot een onredelijke vertraging van de procedure. (…)”
3.3.1
Het eerste middel klaagt dat de kantonrechter het verzoek om pleidooi ten onrechte heeft afgewezen, en betoogt, onder verwijzing naar art. 80 RO, dat het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Voorts klaagt het middel dat de beslissing van de kantonrechter onvoldoende is gemotiveerd.
3.3.2
Volgens vaste rechtspraak hebben partijen in beginsel het recht hun standpunten bij pleidooi toe te lichten en mag een verzoek om de zaak te mogen bepleiten slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden afgewezen. Voor het laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter zijn redenen voor afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren (vgl. onder meer HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7596, NJ 2011/575 en HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7254, NJ 2012/77).
3.3.3
De beslissing van de kantonrechter om het verzoek af te wijzen is in de eerste plaats gegrond op het oordeel dat een pleidooi “waarin de volle omvang van de zaak weer aan de orde kan komen” in deze zaak niet gerechtvaardigd is. Dit oordeel is zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Ook de tweede grond, inhoudende dat toewijzing van het verzoek zou leiden tot onredelijke vertraging van de procedure, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de inleidende dagvaarding is betekend op 23 december 2015, terwijl het verzoek is afgewezen bij de rolbeslissing van 23 juni 2016.
3.3.4
Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de kantonrechter het verzoek om pleidooi niet had mogen afwijzen, althans niet op de in de rolbeslissing vermelde gronden. Het eerste middel is derhalve terecht voorgesteld. Het tweede middel, dat is gericht tegen het op de rolbeslissing voortbouwende vonnis van 1 september 2016, slaagt eveneens. De overige klachten van de middelen behoeven geen behandeling.
3.4
Het voorgaande brengt mee dat de rolbeslissing van 23 juni 2016 niet in stand kan blijven. Hetzelfde geldt voor het vonnis van 1 september 2016, dat op die rolbeslissing voortbouwt.
3.5
Nu [verweerder] het afwijzen van het verzoek om pleidooi niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de proceskosten in cassatie worden gereserveerd.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de rolbeslissing van de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2016 en het vonnis van die rechtbank van 1 september 2016;
wijst de zaak terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 480,06 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 15 december 2017.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: