3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) VPH is een vereniging van huisartsen en heeft blijkens art. 2 van haar oprichtingsakte als statutaire doelstelling (a) de belangen van praktijkhoudende huisartsen in heel Nederland te behartigen, zowel in financieel-economisch opzicht als in andere opzichten, en (b) de professionele autonomie van de huisartsen te bewaken en te ondersteunen.
(ii) Eisers tot cassatie onder 2 tot en met 4 zijn huisartsen. Eiseres tot cassatie onder 5 is patiënt/consument.
(iii) In 2008 heeft de regering het wetsvoorstel Wet gebruik Burgerservicenummer in de zorg in verband met elektronische informatie-uitwisseling in de zorg, ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel diende om de kaders te scheppen voor het landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD) voor zorgaanbieders. De Eerste Kamer heeft dit wetsvoorstel in april 2011 verworpen.
(iv) De Tweede Kamer heeft in november 2011 de motie Mulder c.s. (Kamerstukken II, 2011-2012, 33 000 XVI, nr. 39) aangenomen. Daarin heeft de Kamer de bij het EPD betrokken organisaties opgeroepen “dit dossier alsnog van de grond te laten komen”.
(v) De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), de Vereniging Huisartsenposten Nederland (VHN), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) hebben besloten een doorstart te maken met de reeds ontwikkelde landelijke infrastructuur voor elektronische uitwisseling van medische persoonsgegevens. Zij hebben daartoe een doorstartmodel (hierna: het Doorstartmodel) opgesteld.
(vi) Het Doorstartmodel is gebaseerd op de bestaande infrastructuur voor de elektronische uitwisseling van medische persoonsgegevens “AORTA-standaard” (hierna: de zorginfrastructuur), die is ontwikkeld door het Nederlands Instituut voor ICT in de zorg (Nictiz).
(vii) VZVZ is opgericht met het doel om na de doorstart op te treden als ‘verantwoordelijke’ in de zin van art. 1, aanhef en onder d, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
(viii) Brancheorganisaties van zorgaanbieders, de Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie (NPCF), de brancheorganisatie Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Nictiz hebben afspraken gemaakt over de ontwikkeling en het gebruik van de zorginfrastructuur en deze vastgelegd in het Convenant Gebruik Landelijke Zorginfrastructuur 2013-2016 (het Convenant). VZVZ heeft het Businessplan 2013-2016 (het Businessplan) vastgesteld.
(ix) De zorginfrastructuur bestaat uit de volgende onderdelen:
- Landelijk Schakelpunt (LSP): faciliteert het berichtenverkeer tussen de zorgaanbieders, regelt de toegangscontroles van alle aangemelde patiëntendossiers, registreert waar patiëntengegevens opvraagbaar zijn, welke gegevens zijn opgevraagd en door wie dat is gedaan.
- Zorgserviceprovider (ZSP): aansluiting van zorgaanbieders op het LSP vindt plaats via zorgproviders. Dit zijn gekwalificeerde marktpartijen die een beveiligde verbinding aanbieden tussen het zorgsysteem van de zorgaanbieder en het LSP.
- Goed beheerd zorgsysteem (GBZ): dit is een gekwalificeerd zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder dat aan procedurele en technische eisen moet voldoen om te mogen aansluiten op het LSP. De zorgaanbieder is eigenaar van het GBZ.
- Unieke Zorgverlener Identificatie (UZI): een pas waarmee de zorgaanbieder gegevens van de zorginfrastructuur kan opvragen. De UZI-pas bevat de elektronische identiteit van de pashouder via een certificaat waarop de naam en, indien van toepassing, de beroeps- of opleidingstitel, specialisme en een uniek tot de eigenaar herleidbaar UZI-nummer vermeld staan.
(x) Het LSP dient als infrastructuur ter uitwisseling van gegevens. Er vindt geen centrale opslag van deze gegevens plaats. De zorginfrastructuur is landelijk opgezet, maar, behalve voor ziekenhuizen, regionaal ingericht (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.8).
(xi) Bij de zorginfrastructuur aangesloten waarnemend huisartsen kunnen via het LSP toegang krijgen tot een huisartsenwaarneemdossier (HWD) van een aangesloten huisarts. In het HWD staan persoonlijke gegevens van de betrokken patiënt (naam, adres, geboortedatum, leeftijd, geslacht en burgerservicenummer), een overzicht van de door de apotheek verstrekte medicijnen, en een uit het dossier van de huisarts gegenereerde professionele samenvatting. Deze professionele samenvatting bevat de volgende gegevens:
- episodes: alle open episodes (naam, datum laatste contact en ICPC);
- journaal: alle contacten van de laatste vier maanden en ten minste de laatste vijf contacten;
- medicatie: alle voorgeschreven medicatie van de laatste vier maanden;
- metingen: alle metingen en uitslagen (NHG codetabel 45, diagnostische bepalingen) binnen de periode van het opgeleverde journaal;
- contra-indicaties: alle relevante informatie over comorbiditeit, geneesmiddelenintoleranties en -allergieën;
- overdrachtgegevens: gegevens over de actuele toestand van de patiënt die de huisarts van belang acht voor de waarnemer;
- huisarts: identiteitsgegevens van de huisarts en de praktijk.
(xii) Alle overige aangesloten zorgaanbieders (thans: (ziekenhuis)apothekers, medisch specialisten en spoedeisende hulp-artsen (SEH- artsen)) kunnen via het LSP alleen toegang krijgen tot een elektronisch medicatiedossier (EMD). In het EMD zijn opgenomen, naast de hiervoor in (xi) vermelde persoonlijke gegevens en – voor zover de patiënt de apotheek daartoe toestemming heeft gegeven – een overzicht van de door de apotheek verstrekte medicijnen, de uit het huisartsendossier van aangesloten huisartsen afkomstige ICA-gegevens (gegevens over Intoleranties, Contra-indicaties en Allergieën).
(xiii) De patiënt heeft het recht om in overleg met de huisarts informatie uit te sluiten van opname in het HWD of EMD en daarmee van gegevensuitwisseling aan informatie-opvragende zorgverleners.
(xiv) Anders dan was voorzien in het wetsvoorstel ten behoeve van het EPD (zie hiervoor onder iii), berust de gegevensuitwisseling in het Doorstartmodel niet op een wettelijke grondslag, maar op toestemming van de patiënt.
(xv) VZVZ heeft een formulier (het Toestemmingformulier) ontwikkeld waarmee patiënten toestemming kunnen geven voor het elektronisch uitwisselen van medische gegevens. Dit formulier vermeldt:
“Ik geef toestemming aan onderstaande zorgverlener om mijn gegevens beschikbaar te stellen voor raadpleging door andere zorgverleners zoals in de brochure ‘Uw medische gegevens elektronisch delen?’ is aangegeven.”
of de tekst:
“Ik geef geen toestemming aan onderstaande zorgverlener om mijn gegevens beschikbaar te stellen voor raadpleging door andere zorgverleners zoals in de brochure ‘Uw medische gegevens elektronisch delen?’ is aangegeven.”
Boven deze teksten kan “ja” of “nee” worden aangekruist.
(xvi) In de brochure ‘Uw medische gegevens elektronisch delen?’ (de Brochure) is het volgende vermeld:
“Betere zorg met de juiste informatie
Artsen en apotheken kunnen uw medische gegevens delen via het LSP (Landelijk Schakelpunt). Zodat u de juiste zorg krijgt. Deze brochure legt uit hoe het LSP werkt. Ook leest u hoe u hier toestemming voor geeft. En u krijgt antwoord op vragen over het LSP.
Komt u ’s avonds of in het weekend bij de waarnemend huisarts op de huisartsenpost of bij een andere apotheek? Ook dan wilt u de juiste zorg krijgen. Daarvoor heeft die andere arts of apotheek de juiste informatie nodig. Dit kan met het LSP. Het LSP is een beveiligd netwerk. Artsen en apotheken kunnen hun computersysteem hierop aansluiten. Via dit netwerk kunnen zij de belangrijkste gegevens in uw dossiers bij uw eigen huisarts en apotheek opvragen. Uw medische gegevens zijn dan altijd beschikbaar. Ook ’s avonds en in het weekend. Maar alleen als uw huisarts en uw apotheek die gegevens hebben aangemeld bij het LSP. Daar hebben zij uw toestemming voor nodig!
(…)
Zijn uw huisarts en apotheek aangesloten op het LSP? Dan vragen zij u om toestemming. Als u toestemming geeft, meldt uw huisarts of apotheek de belangrijkste gegevens uit uw dossier aan bij het LSP. Waarnemend huisartsen op de huisartsenpost kunnen die medische gegevens dan inzien. Andere apotheken en medisch specialisten in het ziekenhuis kunnen alleen uw medicatiegegevens inzien. Uw gegevens blijven in het computersysteem van uw eigen huisarts of apotheek staan.
Stel, u wordt ’s avonds of in het weekend onverwachts ziek
Of u krijgt een ongeluk. Dan komt u op de huisartsenpost of in het ziekenhuis. Daar helpt een andere arts u.
De andere arts vraagt uw belangrijkste medische gegevens op
Dit doet hij alleen als het nodig is voor uw behandeling. Met uw burgerservicenummer (BSN) kan hij uw belangrijkste medische gegevens inzien. Zo weet hij waar hij rekening mee moet houden. Bijvoorbeeld met andere klachten die u heeft of medicijnen die u gebruikt.
U haalt misschien ook medicijnen bij een andere apotheek
Omdat uw eigen apotheek gesloten is. Die andere apotheek kan via het LSP zien welke medicijnen u van uw eigen apotheek krijgt. Zo weet hij of de medicijnen die u krijgt goed samengaan met andere medicijnen. En of u allergisch bent voor bepaalde medicijnen.
(…)
Goed om te weten
U kunt een deel van uw medische gegevens afschermen
Wilt u niet dat al uw gegevens zichtbaar zijn via het LSP? U heeft het recht bepaalde gegevens te laten afschermen. Overleg dit met uw huisarts en/of uw apotheek. Andere artsen en apotheken kunnen deze gegevens dan niet zien als ze uw gegevens opvragen via het LSP. Ze zien ook niet dat u bepaalde gegevens afschermt. Ook niet in spoedsituaties.
Goed om te weten
U kunt uw toestemming altijd weer intrekken
Dat kunt u tegen uw huisarts en apotheek zeggen. Of u geeft het online door via www.vzvz.nl. Trekt u uw toestemming in? Dan kunnen andere artsen en apotheken uw medische gegevens niet meer opvragen via het LSP.
(…)
4. Stel, ik geef toestemming. Welke zorgverleners kunnen dan mijn gegevens opvragen?
Zorgverleners in uw regio die zijn aangesloten op het LSP. Dat gaat om:
• huisartsen
• huisartsenposten (waarnemend huisartsen)
• (dienst)apotheken
• ziekenhuisapotheken
• medisch specialisten (ook buiten uw regio)
5. Welke gegevens kunnen zorgverleners inzien via het LSP?
1. Aangesloten zorgverleners kunnen de volgende gegevens van u zien:
• Uw persoonlijke gegevens: naam, adres, geboortedatum, leeftijd, geslacht en burgerservice- nummer (BSN).
• Een overzicht van de medicijnen die u heeft gekregen van uw apotheek.
2. Vraagt een waarnemend huisarts, bijvoorbeeld op de huisartsenpost, uw gegevens op via het LSP? Dan ziet hij naast uw persoonlijke en medicatiegegevens ook een samenvatting van uw dossier bij uw huisarts. In deze samenvatting staan:
• de problemen die u met uw gezondheid heeft.
• de medicijnen die de huisarts u heeft voorgeschreven.
• de allergieën die u heeft.
• informatie over de contacten met u in de afgelopen 4 maanden (of over de laatste 5 contacten).
• andere informatie die belangrijk die voor een waarnemend huisarts. (…)
(…)
7. Stel, ik geef geen toestemming. Wisselen zorgverleners dan helemaal geen medische gegevens over mij uit?
Niet via het LSP. Want uw huisarts en apotheek mogen uw medische gegevens alleen beschikbaar stellen als u toestemming geeft. Misschien gebruiken uw huisarts en apotheek een ander netwerk om uw gegevens uit te wisselen. Vraag hen om meer informatie.
8. Hoe veilig is het LSP?
Het LSP voldoet aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Deze wetten beschermen het gebruik van uw persoonlijke en medische gegevens. Het LSP beschermt uw privacy op verschillende manieren:
• Een zorgverlener kan niet zomaar aansluiten op het LSP. Zijn computersysteem moet bijvoorbeeld voldoen aan strenge beveiligingseisen.
• U moet eerst toestemming geven. Zonder uw toestemming kunnen uw huisarts en apotheek uw gegevens niet beschikbaar stellen.
• Een zorgverlener mag uw gegevens alleen opvragen als hij u behandelt. En alleen als het nodig is voor uw behandeling.
• Een zorgverlener vraagt uw gegevens op via een beveiligd netwerk. De zorgverlener logt in met een speciale pas en wachtwoord. Het LSP verstuurt de gegevens versleuteld.
• Er is streng toezicht op gebruik van het LSP. Het LSP legt nauwkeurig vast wie wanneer welke gegevens opvraagt. Zo is altijd te controleren of uw gegevens terecht zijn opgevraagd. En kan eventueel misbruik snel worden gesignaleerd. Het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houden toezicht.
9. Waar is VZVZ verantwoordelijk voor?
VZVZ is verantwoordelijk voor de uitwisseling van persoonsgegevens via het LSP:
• VZVZ zorgt dat het LSP goed werkt en beveiligd is. Bijvoorbeeld dat een waarnemend huisarts wel een samenvatting van uw dossier bij uw huisarts kan zien. Maar een apotheek niet.
• VZVZ houdt bij welke zorgverlener uw gegevens beschikbaar stelt via het LSP.
• VZVZ houdt bij welke zorgverlener uw gegevens opvraagt via het LSP. (…)”
(xvii) Het Doorstartmodel is in december 2011 ter advisering voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Bij brief van 18 januari 2012 heeft het Cbp aan VZVZ meegedeeld dat het het Doorstartmodel voor de bestaande landelijke infrastructuur voor uitwisseling van medische gegevens (door het Cbp aangeduid als landelijk Elektronisch patiëntendossier, EPD) heeft bestudeerd waarbij het de volgende aspecten heeft betrokken:
“-gaat het model uit van toestemming van de patiënt/burger voor de gegevensverwerking(en) conform de zienswijze van het Cbp van 9 augustus 2011;
- is de verantwoordelijkheid voor de gegevensverwerking helder belegd;
- hoe kan de betrokkene straks zijn rechten ingevolge de Wbp effectueren;
- wordt de juiste (normering van de) informatiebeveiliging gehanteerd;
- is helder geregeld wie toegang krijgt tot het landelijk EPD;
- wat is de duur van de zogeheten transitiefase.”
De conclusie van het Cbp luidt dat het op basis van het Doorstartmodel op het moment van beoordeling geen bijzondere risico’s op overtreding van de Wbp onderkent in verband met de verwerkingen die vanaf 1 januari 2012 onder verantwoordelijkheid van VZVZ plaatsvinden. Het Cbp wijst er op dat deze conclusie slechts een beoordeling van het Doorstartmodel betreft en nog niets zegt over de praktijk.
3.2.1
VPH c.s. stellen zich op het standpunt dat de wijze waarop medische gegevens door middel van de zorginfrastructuur worden uitgewisseld, onverenigbaar is met het recht op privacy van patiënten op grond van art. 8 EVRM, de bepalingen van de Wbp en het medisch beroepsgeheim van de huisartsen op grond van art. 7:457 BW, art. 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en art. 272 Sr, vanwege strijd met het in deze bepalingen neergelegde uitgangspunt dat de hulpverlener slechts medische informatie deelt met anderen voor zover dat noodzakelijk is in het kader van goede zorgverlening. Hun belangrijkste bezwaren zijn:
- dat de zorginfrastructuur niet zodanig is ingericht dat de huisartsen – in lijn met het medisch beroepsgeheim – kunnen aanduiden welke informatie voor een specifiek gekend doel mag worden verstrekt aan een gekende derde;
- dat de door VZVZ gevraagde toestemming van de patiënt juridisch gebrekkig is en onvoldoende grondslag vormt voor het doorbreken van het beroepsgeheim;
- dat sprake is van een onnodige schending door VZVZ van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt, waar het gaat om het behoud van de vertrouwelijkheid bij de behandeling en de bescherming van zijn medische persoonsgegevens in de zin van art. 16 Wbp.
VPH c.s. vorderen in dit geding onder meer – kort weergegeven – een verklaring voor recht dat de door VZVZ ingevoerde infrastructuur voor elektronische uitwisseling van medische persoonsgegevens onrechtmatig is, en een gebod de uitvoering van het Convenant en het Businessplan te staken.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daaraan heeft het hof – voor zover in cassatie van belang en kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
De klachten van VHP c.s. zijn beperkt tot de inzage door huisartsenwaarnemers van het HWD en de inzage door andere aangesloten zorgaanbieders van de (uit de huisartsdossiers afkomstige) ICA-gegevens in het EMD. Het hof zal dan ook slechts ingaan op de vraag of de verwerking van die uit de huisartsendossiers afkomstige medische gegevens op de in de zorginfrastructuur voorziene wijze onrechtmatig is. (rov. 4.4)
Uit art. 23, lid 1 en onder a, Wbp blijkt dat het verbod om medische persoonsgegevens te verwerken niet geldt wanneer de patiënt daarvoor uitdrukkelijk toestemming geeft. Uitgaande van een expliciete wilsuiting van een patiënt om zijn medische gegevens (ten behoeve van toekomstige behandelaars) te verwerken, komt geen betekenis meer toe aan art. 9 lid 4 Wbp, waarin is bepaald dat de verwerking van persoonsgegevens achterwege blijft voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat. Niet kan dus worden aanvaard de stelling van VPH c.s. dat het gevolg van art. 9 lid 4 Wbp is dat huisartsen ook bij een rechtsgeldige toestemming van patiënten om in de toekomst medische gegevens via de zorginfrastructuur te verzenden, slechts gegevens mogen verwerken waarvan voorafgaand aan elke concrete gegevensuitwisseling door de huisarts van de patiënt is vastgesteld dat die noodzakelijk zijn in verband met de actuele zorgbehoefte van de patiënt. (rov. 4.5 en 4.7)
Afdoende is gebleken dat het Cbp het onderhavige systeem van verlenen van toestemming, waarbij de patiënt per (informatie verstrekkende) zorgaanbieder een eenmalige uitdrukkelijke toestemming verleent om zijn medische persoonsgegevens ten behoeve van toekomstige gegevens-uitwisseling te verwerken, in overeenstemming acht met de systematiek van de Wbp en art. 7:457 BW voor doorbreking van het verwerkingsverbod en het beroepsgeheim, en dat het in dat kader geen rol toekent aan art. 9 lid 4 Wbp. (rov. 4.8)
Het hof is dus met het Cbp van oordeel dat het inrichten en gebruiken van een zorginfrastructuur waarbij gegevens worden verwerkt op grond van een eenmalige op voorhand gegeven toestemming door de patiënt nog niet betekent dat een ongerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de patiënt wordt gemaakt. Het hof volgt VPH c.s. ook niet in hun stelling dat een dergelijke toestemming geen gerechtvaardigde doorbreking van de geheimhoudingsverplichting van de (informatie verstrekkende) zorgverlener kan opleveren. In dat kader acht het hof nog van belang dat de mogelijkheid bestaat, en dat patiënten daar in de informatiebrochure ook op worden gewezen (terwijl de huisarts hen er ook nog op kan wijzen), om informatie af te schermen. Alle informatie die de patiënt niet wenst te delen met toekomstige behandelaars, kan aldus worden uitgesloten van de gegevensuitwisseling. (rov. 4.9)
Het hof merkt op dat de professionele samenvatting (waar de door VPH c.s. geuite bezwaren met name op zien) slechts wordt opgenomen in het HWD, waarmee die gegevens slechts inzichtelijk zijn voor waarnemend huisartsen. Het verbod tot verstrekking van medische gegevens van een patiënt aan een derde (art. 7:457 BW) geldt echter niet ten opzichte van degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener. Zeker waar het betreft de situatie waar de patiënt medische hulp behoeft terwijl de eigen huisarts afwezig is, valt niet in te zien hoe tegemoet gekomen kan worden aan de wens van VPH c.s. dat de eigen huisarts altijd voorafgaand aan gegevensuitwisseling moet kunnen toetsen welke informatie relevant is voor het doel van de uitwisseling. (rov. 4.10)
Wel nodig is dat de toestemming uit vrije wil wordt verleend, voldoende specifiek is en gebaseerd is op voldoende informatie (informed consent). Met betrekking tot het eerste aspect (de vrije wil) verwijst het hof naar, en neemt over, hetgeen de rechtbank hieromtrent onder 5.13 en 5.14 van het bestreden vonnis heeft overwogen (te weten: er is sprake van een zorgvuldige toestemmingsprocedure en er is, mede gelet op de neutrale tekst van de Brochure, geen sprake van dwang op de individuele patiënt om toestemming te geven). Daarbij merkt het hof nog op dat niet valt in te zien waarom het niet tot de taak van een huisarts zou behoren om met zijn patiënt te bespreken of hij wenst dat een waarnemend huisarts het HWD kan raadplegen en dat de overige aangesloten zorgaanbieders voorafgaand aan een behandeling de ICA-gegevens kunnen inzien. Dat kan immers van belang zijn voor een toekomstige behandeling van de patiënt. Bovendien staat vast dat, op basis van het in art. 7:457 lid 2 BW bepaalde, buiten deze zorginfrastructuur ook medische gegevens aan waarnemers worden doorgegeven, zonder dat daarbij toestemming aan de patiënt is gevraagd. (rov. 4.11)
Met betrekking tot het tweede aspect (de specifieke toestemming) verwijst het hof naar, en neemt over, hetgeen de rechtbank hieromtrent onder 5.15 en 5.16 in het bestreden vonnis heeft overwogen (te weten dat in de Brochure duidelijk is omschreven voor welke situaties toestemming wordt verleend). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat voor een voldoende specifieke wilsuiting niet nodig is dat degene die toestemming verleent op dat moment reeds bekend is met de inhoud van de gegevens die zullen worden uitgewisseld. (rov. 4.12) Het hof vervolgt:
“Wel merkt het hof in dit verband nog op dat op dit moment de patiënt nog beperkt is in zijn keuzemogelijkheid ten aanzien van de (type) zorgaanbieders die gegevens mogen inzien. Vooralsnog kan de patiënt niet aangeven dat hij wel instemt met uitwisseling van het HWD ten behoeve van waarnemingen, maar niet met de uitwisseling van ICA-gegevens in het EMD ten behoeve van bijvoorbeeld medische specialisten (waarbij meestal geen sprake zal zijn van een spoedeisende situatie; ter zitting is immers komen vast te staan dat SEH-artsen niet tot de medisch specialisten behoren). VZVZ stelt bezig te zijn met de ontwikkeling van patiënt-toestemmingsprofielen, waarbij de patiënt (bepaalde categorieën) zorgaanbieders van de toestemming kan uitsluiten en hij aldus meer regie heeft over de gegevensuitwisseling. Het is haar bedoeling om die mogelijkheid vanaf eind 2016 te kunnen aanbieden. Het hof merkt hierover op dat die mogelijkheid maakt dat de patiënt gerichter, en dus specifieker, kan bepalen welke zorgaanbieder hij toestemming verleent om zijn gegevens in te zien. Naar het oordeel van het hof behoort het tot de verantwoordelijkheid van VZVZ om zoveel mogelijk beslisvrijheid te bieden aan mensen die aan de zorginfrastructuur (willen) deelnemen en deelnemers op die manier zoveel mogelijk regie te geven over het systeem en aldus maatwerk aan te bieden. Het hof overweegt in dat kader reeds nu dat van VZVZ verwacht mag worden dat, zodra het technisch mogelijk en uitvoerbaar is om de onderhavige ‘iedereen-of-niemand-toestemming’ te vervangen door een systeem waarbij bepaalde (categorieën) zorgaanbieders kunnen worden uitgesloten van de toestemming, zij het ertoe leidt dat het systeem ook daadwerkelijk in die zin zal worden gewijzigd.”
Met betrekking tot het derde aspect (informed consent) overweegt het hof dat de patiënt voldoende geïnformeerd dient te zijn over welke medische gegevens in welk geval voor welke zorgaanbieder inzichtelijk zullen zijn. Daarbij is de Brochure van groot belang. Het hof stelt vast dat de informatie in de Brochure niet op alle onderdelen volledig is. Ook maakt de Brochure niet goed duidelijk dat alle behandelend medisch specialisten het EMD kunnen opvragen en niet alleen de medisch specialisten die bij spoed worden ingeschakeld. Een lezer van de Brochure kan, alhoewel in de Brochure de groep van medisch specialisten die gegevens kan opvragen niet beperkt wordt, op het verkeerde been worden gezet doordat in het eerste deel van de Brochure de nadruk wordt gelegd op medische hulp die ’s avonds of in het weekend moet worden verleend. Ook met betrekking tot de SEH-artsen zou de brochure aan duidelijkheid kunnen winnen. (rov. 4.13-4.14)
De onduidelijkheden in de Brochure betekenen echter nog niet dat VZVZ jegens VPH c.s. onrechtmatig handelt. Een rechtvaardiging voor doorbreking van het beroepsgeheim kan immers worden gevonden in de toestemming van de patiënt. Wat betreft de eis dat de toestemming op informatie moet berusten, overweegt het hof dat een huisarts die vreest zijn beroepsgeheim te schenden omdat zijn patiënt onvoldoende geïnformeerd toestemming verleent (bijvoorbeeld omdat in de Brochure een aantal voor de patiënt van belang zijnde zaken onvoldoende zijn belicht), nadere informatie over de zorginfrastructuur kan verschaffen dan wel de patiënt daarvoor kan verwijzen naar VZVZ. Doordat de huisarts kan nagaan of zijn patiënt voldoende heeft begrepen waar zijn toestemming op ziet en ervoor kan zorgen dat de patiënt alsnog voldoende geïnformeerd raakt, kan niet worden geoordeeld dat de huisartsen door VZVZ (dan wel de inrichting van de zorginfrastructuur) worden gedwongen op basis van een onvolkomen toestemming hun geheimhoudingsplicht te schenden. Wat betreft [eiseres tot cassatie onder 5] geldt dat, nu zij geen toestemming heeft verleend voor gegevensuitwisseling via het LSP, geen (onrechtmatige) inbreuk wordt gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. (rov. 4.15)
VZVZ heeft gemotiveerd uiteengezet dat geen sprake is van (feitelijke) dwang om aan te sluiten bij de zorginfrastructuur. Er zijn alternatieve systemen in gebruik. VPH c.s. hebben in het licht hiervan onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij door VZVZ de facto gedwongen worden zich aan te sluiten bij het LSP. Ook dat staat aan het gestelde onrechtmatige handelen door VZVZ in de weg. (rov. 4.16)