Art. 14, lid 1, letter a, Wva. Deelkwalificaties. Voor toepassing afdrachtvermindering onderwijs is niet meer vereist dan dat ter zake van deelkwalificaties een beroepspraktijkvorming is gevolgd die deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg.
Rechtspraak.nl BNB 2017/228 V-N Vandaag 2017/2436 V-N 2017/51.13 met annotatie van Redactie NLF 2017/2499 met annotatie van NTFR 2017/2612 met annotatie van mr. J.D. Schouten
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 30 december 2016, nrs. SGR 16/2373 tot en met SGR 16/2375, betreffende de aan Coöperatie [X] U.A. te [Z] (hierna: belanghebbende) over de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel beroep naar voren gebracht.
2 Uitgangspunten in cassatie
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
In de onderhavige tijdvakken hebben diverse werknemers van belanghebbende een éénjarig maatwerkopleidingstraject gevolgd dat bestond uit twee deelkwalificaties van de in het Centraal Register Beroepsonderwijs opgenomen opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2”.
2.1.2.
De volledige opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2” betreft een driejarige opleiding die bestaat uit vijftien deelkwalificaties.
2.1.3.
Belanghebbende heeft in haar loonaangiften over de onderhavige tijdvakken met betrekking tot de werknemers die het maatwerkopleidingstraject hebben gevolgd, de afdrachtvermindering toegepast die is voorzien in artikel 14, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de afdrachtvermindering onderwijs).
2.1.4.
Naar aanleiding van een in 2014 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende voor de onderhavige tijdvakken ten onrechte de afdrachtvermindering onderwijs heeft toegepast en heeft hij de in dit geding bestreden naheffingsaanslagen opgelegd.
2.2.
Voor de Rechtbank was in geschil of voor het recht op de afdrachtvermindering onderwijs vereist is dat de volledige beroepspraktijkvorming van de gehele driejarige opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2” wordt gevolgd. De Rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs niet meer is vereist dan dat werknemers ter zake van deelkwalificaties van een beroepsopleiding een beroepspraktijkvorming hebben gevolgd die deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg. Het middel faalt, omdat dit oordeel juist is.
4 Het incidenteel beroep
Aangezien het incidenteel beroep niet strekt tot verkrijging van een voor belanghebbende gunstiger resultaat dan reeds uit de uitspraak van de Rechtbank voortvloeit, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van die uitspraak zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidenteel beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt.
5 Proceskosten
Wat betreft het principale cassatieberoep zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Wat betreft het incidenteel cassatieberoep acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers‑van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2017.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 501.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: