De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Op 17 maart 2016 is ter griffie van deze rechtbank namens voornoemde klaagster een klaagschrift ingediend, gericht tegen de vordering van de officier van justitie tot inbeslagname van de 112-melding van [betrokkene 1] , inclusief de gehele communicatie tussen de dienstdoende centralist en [betrokkene 1] , op donderdag 5 november 2015 te 07:26 uur.
Na de behandeling ter zitting van de raadkamer van 20 april 2016 heeft de rechtbank bij tussenbeschikking d.d. 4 mei 2016 het onderzoek heropend omdat de rechtbank het noodzakelijk achtte de betrokken centralist als getuige te horen.
De behandeling is voortgezet ter zitting van de raadkamer van 13 juli 2016. (...) Als getuige is gehoord [betrokkene 3] .
(...)
De rechtbank zal slechts oordelen over de klacht, voor zover deze betreft de vordering van het openbaar ministerie tot inbeslagname van de 112-melding van [betrokkene 1] , nu hetgeen overigens in dit kader wordt verzocht buiten de reikwijdte van de vordering van de officier van justitie, waartegen beklag wordt gedaan, valt.
Klaagster heeft met betrekking tot haar verzoek het volgende aangevoerd.
De door de officier van justitie gevorderde gegevens vallen onder het bereik van het medisch beroepsgeheim. Het beroepsgeheim - ook wel de geheimhoudingsplicht - vloeit voort uit artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de wet BIG). Dat artikel bepaalt dat geheimhouding in acht dient te worden genomen ten opzichte van alles wat de desbetreffende hulpverlener bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Die geheimhoudingsplicht geldt voor de in de wet BIG genoemde beroepen, waaronder dat van verpleegkundige. De centralist op de meldkamer ambulancezorg is een op grond van de wet BIG geregistreerde verpleegkundige. Op die centralist rust dan ook een geheimhoudingsplicht met een daaraan gekoppeld verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering. Een van de centralist afgeleid beroepsgeheim rust op degenen die binnen het kader van de zorgverlening kennis nemen van de 112-melding. Dit voor zover zij niet zelf rechtstreeks tot geheimhouding verplicht zijn. Die afgeleide geheimhoudingsplicht correspondeert met een afgeleid verschoningsrecht.
De plicht tot geheimhouding vloeit aanvullend daarop voort uit artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dan wel artikel 7:464 juncto artikel 7:457 BW, beter bekend als de Wet inzake de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst.
Volgens vaste jurisprudentie is het aan degene op wie de plicht tot geheimhouding rust om te beoordelen of de gevorderde gegevens onder het bereik van het medisch beroepsgeheim (de geheimhoudingsplicht) vallen. In het verlengde daarvan is het aan diegene om te bepalen of het gaat om gegevens die onder het verschoningsrecht vallen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de 112-melding onder de Wet politiegegevens valt en dat daarom verstrekking reeds mogelijk is. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het beroepsgeheim niet aan de orde is omdat de opgevraagde 112-melding niet als een medisch gegeven is te kwalificeren.
Mocht de rechtbank oordelen dat de melding wel onder het medisch beroepsgeheim valt, dan is de officier van justitie van mening dat met een vordering als bedoeld in artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering is voldaan aan de criteria om de gegevens wel te verstrekken c.q. het beroepsgeheim te doorbreken: ten eerste mag de instemming van de patiënt (overledene) worden verondersteld en ten tweede is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De politie onderzoekt namelijk een kapitaal delict en de informatie is in dat kader dringend noodzakelijk, alsmede niet op andere wijze te verkrijgen. Daarenboven kennen de inhoud en reikwijdte van de 112-melding een beperkt karakter.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de 112-melding niet onder de Wet politiegegevens valt. De stelling dat de bevoegdheid voor het gebruik van opgenomen meldkamergesprekken ten behoeve van strafrechtelijke doeleinden kan worden gevonden in het systeem van de Wet politiegegevens en de Politiewet 2012 en dat het openbaar ministerie zodoende automatisch toegang tot de gegevens heeft, gaat niet op. De 112- meldkamer is immers dusdanig ingericht dat een 112-melding, direct nadat de betreffende melder heeft aangegeven welke hulpdienst hij of zij nodig heeft, wordt doorgeschakeld naar de politie, de brandweer of de ambulancedienst. In dit geval verzocht de melder medische bijstand. Hij werd dan ook doorgeschakeld naar de verpleegkundige centralist. Dit gesprek valt om die reden niet onder de Wet politiegegevens.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de gevorderde 112-melding valt onder het medisch beroepsgeheim, waardoor klaagster een beroep kan doen op haar (afgeleid) verschoningsrecht.
Ter zitting van 13 juli 2016 heeft de getuige [betrokkene 3] , de desbetreffende centralist, verklaard dat zij een op grond van de wet BIG geregistreerde verpleegkundige is en dat de inhoud van de bedoelde 112-melding valt onder haar geheimhoudingsplicht. [betrokkene 3] heeft te kennen gegeven dat zij een beroep doet op het haar toekomende verschoningsrecht.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
Ingevolge artikel 98, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het oordeel of een bepaald document onder de geheimhoudingsplicht valt, in beginsel toe aan de tot verschoning bevoegde persoon. Dit standpunt dient door politie en justitie te worden gerespecteerd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Nu de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verschoningsgerechtigde centralist, moet er van worden uitgegaan dat de gevorderde 112-melding valt onder het beroepsgeheim van de centralist respectievelijk onder het afgeleide verschoningsrecht van klaagster.
Het medisch beroepsgeheim is volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad in zoverre niet absoluut dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden denkbaar zijn, die doorbreking van het beroepsgeheim kunnen rechtvaardigen. In dat kader heeft de officier van justitie aangevoerd dat hier sprake is van een kapitaal delict, dat er sprake is van veronderstelde toestemming van het slachtoffer en dat de gevraagde informatie op geen andere wijze kan worden verkregen.
De ernst van het gepleegde strafbare feit is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van een zeer uitzonderlijke omstandigheid die het beroepsgeheim kan doorbreken.
Ook eventueel gegeven toestemming van de direct betrokkene brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat een verschoningsgerechtigde verplicht is zijn medewerking te verlenen aan een vordering, daar het recht zich te verschonen bij de verschoningsgerechtigde ligt en niet bij een ander. De verschoningsgerechtigde dient eventueel gegeven toestemming wel te betrekken bij zijn afweging om al dan niet de gevorderde gegevens te verstrekken, maar het staat hem vrij om ondanks gegeven toestemming zijn verschoningsrecht te handhaven.
De rechtbank overweegt voorts dat het op basis van de thans beschikbare informatie niet mogelijk is om een oordeel te geven over de vraag of de gewenste gegevens dringend noodzakelijk zijn en niet ook op een andere wijze kunnen worden verkregen, zodat zij evenmin op die grond tot doorbreking van het beroepsgeheim komt.
Het klaagschrift zal daarom deels gegrond worden verklaard als hierna nader omschreven.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift deels gegrond;
- bepaalt dat de 112-melding van [betrokkene 1] , inclusief de gehele communicatie tussen de dienstdoende centralist en [betrokkene 1] , op donderdag 5 november 2015 te 07:26 uur, niet behoeft te worden afgegeven;
- wijst af het meer of anders verzochte."