Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en ABC veroordeeld om medewerking te verlenen aan het verlijden van de transportakte en uiterlijk op het moment van de levering de koopsom ad € 989.500,-- te voldoen, zonder oplegging van een dwangsom. In rov. 7.19 van zijn tussenarrest van 11 december 2012 heeft het hof ten aanzien van de door [eiser] c.s. gevorderde dwangsom overwogen:
“Volgens artikel 611a lid 1 Rv kan een dwangsom niet worden opgelegd in geval van een hoofdveroordeling tot betaling van een geldsom. Hoofdverplichting van [A] als koper is het betalen van de koopsom; aan die verplichting kan derhalve geen dwangsom worden verbonden.
Voor zover de verlangde medewerking aan het verlijden van de akte de verplichting tot het betalen van de koopprijs omvat stuit (nu in de akte is opgenomen dat de totale koopprijs € 990.000 bedraagt “welke koopprijs door koper is voldaan door storting op een kwaliteitsrekening ten name van het derdengelden Notaris Bergen (Limburg)”) toewijzing van een dwangsomveroordeling dus af op het bepaalde in artikel 611a Rv.
Voor zover de verplichting tot medewerking aan het verlijden van de transportakte niet meer inhoudt dan de verplichting om bij de notaris te verschijnen en zich bereid te verklaren de akte te ondertekenen is, gelet op het feit dat deze akte alleen zal worden verleden indien de koopprijs
is voldaan, niet in te zien welk belang bij een veroordeling met deze beperkte strekking aan de zijde van (geïntimeerde) bestaat. De dwangsomvordering is dus ook in dat geval – wegens gebrek aan belang – naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar.”
In zijn eindarrest heeft het hof overwogen:
“13.28 (…) Het hof blijft ook na heroverweging (…) van oordeel dat de rechtbank ten onrechte een dwangsom heeft verbonden aan de veroordeling van [A] .
In aanvulling op de motivering in het tussenarrest, die door het hof wordt gehandhaafd, wijst het hof op het proces-verbaal opgemaakt door notaris Rieff op 4 februari 2010 [bedoeld is: 2011, HR] (…). (Weliswaar heeft [eiser 1] opgemerkt dat het proces-verbaal niet helemaal juist is, maar in ieder geval zijn de hoofdlijnen van dat proces-verbaal niet betwist.)
Uit het proces-verbaal blijkt dat [eiser 1] en [eiseres 2] enerzijds en [betrokkene 1] (als bestuurder van [A] ) anderzijds door de notaris bijeengeroepen zijn om de termijn van transport opgenomen in het vonnis van de rechtbank (…) d.d. 15 december 2010 niet te laten verlopen.
(…) [A] meldde dat zij (…) haar medewerking aan de uitvoering van het vonnis wenste te verlenen – temeer omdat het niet voldoen daaraan een schade voor haar opleverde van € 25.000 per dag – maar dat zij de koopsom en bijkomende kosten noch uit eigen middelen noch uit geleende middelen kon voldoen. [A] heeft aan de notaris die dag stukken overgelegd waaruit zulks volgens de notaris bleek. (…).
Zoals uit het hiervoor samengevatte proces-verbaal blijkt is de door de rechtbank beoogde ontkoppeling van de verplichting tot betaling van de koopsom door de koper en de verplichting tot het meewerken aan de levering door de koper in de praktijk in vele gevallen, en ook in dit geval, feitelijk niet uitvoerbaar. Hoewel de dwangsom niet mag worden verbonden aan het betalen van de koopsom, is daarvan in dit geval feitelijk wel sprake. De notaris is, hoewel ook [A] bereid was tot levering, niet tot het transport overgegaan, kennelijk omdat de koopsom niet was gestort.