Uitkeringsfraude. Strafoplegging. Slagende motiveringsklacht. Het hof heeft blijkens zijn strafmotivering klaarblijkelijk ten bezware van de verdachte in aanmerking genomen "dat het handelen van de verdachte (...) ook voor haar zelf profijtelijk is geweest en dat dat voor haar het doorslaggevende motief voor haar handelen was". Noch de processen-verbaal van de t.t.z-en, noch de stukken waarvan aldaar de korte inhoud is medegedeeld, houden evenwel iets in waaruit zulks kan worden afgeleid. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders. Samenhang met 15/01558 en 15/02358.
Rechtspraak.nl RvdW 2016/1194 SR-Updates.nl 2016-0418 met annotatie van J.H.J. Verbaan
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart 2015, nummer 22/004603-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Bij brief van 28 januari 2016 heeft de raadsvrouwe het eerste middel ingetrokken.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de strafoplegging onbegrijpelijk heeft gemotiveerd, nu het Hof heeft overwogen dat het handelen van de verdachte ook voor haar zelf profijtelijk is geweest, terwijl niet blijkt waaraan het Hof die omstandigheid heeft ontleend.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en valsheid in geschrift" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 25.000,-, subsidiair 160 dagen hechtenis. Het Hof heeft deze strafoplegging - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft als werkgever gedurende een periode van bijna vijf jaren uitzendovereenkomsten en aanvraagformulieren voor uitkeringen opgemaakt, die waren gebaseerd op valse loongegevens. Op basis daarvan zijn door de betreffende (zogenaamde) werknemers uitkeringen aangevraagd en ontvangen, waar zij geen recht op hadden. De verdachte heeft hiermee het vertrouwen beschaamd dat de uitkeringsinstanties in de echtheid en juistheid van documenten van werkgevers moeten kunnen stellen. Het hof acht voorts aannemelijk dat het handelen van de verdachte - dat haar in staat heeft gesteld om op naam van de betrokken (fictieve) werknemers onbekenden te laten werken - ook voor haar zelf profijtelijk is geweest en dat dat voor haar het doorslaggevende motief voor haar handelen was. Het hof rekent de verdachte het bewezen verklaarde ernstig aan. Feiten als de onderhavige ondermijnen het sociale verzekeringsstelsel."
2.3.
Het Hof heeft blijkens zijn strafmotivering - klaarblijkelijk ten bezware van de verdachte - in aanmerking genomen "dat het handelen van de verdachte (...) ook voor haar zelf profijtelijk is geweest en dat dat voor haar het doorslaggevende motief voor haar handelen was". Noch de processen-verbaal van de terechtzittingen, noch de stukken waarvan aldaar de korte inhoud is medegedeeld, houden evenwel iets in waaruit zulks kan worden afgeleid.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3 Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2016.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: