Toepassing van deze maatstaven leidt tot het oordeel dat de curator, in de omstandigheden als vermeld hiervoor in 4.2.1, als belanghebbende in de zin van art. 10 lid 1 Fw moet worden aangemerkt.
Dat zijn belang gemoeid is met de mogelijkheid verzet tegen de faillietverklaring te doen, is niet aan twijfel onderhevig: hij wordt als gevolg van zijn benoeming – die hij niet kan aanvechten – immers geconfronteerd met de situatie dat hij een wettelijke verplichting heeft tot het verrichten van werkzaamheden, die tot een aanzienlijke omvang kunnen oplopen, ook als uiteindelijk toepassing wordt gegeven aan art. 16 lid 1 Fw, en wel zonder dat hij enig uitzicht heeft op een beloning of zelfs maar vergoeding van de te maken kosten. Hij is bovendien vanaf het moment dat hij is benoemd en met zijn werkzaamheden een aanvang heeft gemaakt, als boedelcrediteur aan te merken, waarmee hij in een rechtsbetrekking tot de schuldenaar komt te staan.
Het valt dan ook niet in te zien waarom hij ter bescherming van zijn getroffen eigen belang geen verzet zou mogen doen. De positie en de taak die de curator in het faillissement heeft, verzetten zich daartegen niet.
Weliswaar dient de curator zich op neutrale en onafhankelijke wijze van zijn taak te kwijten, maar dat verhindert niet dat hij tot de slotsom kan komen dat de rechtspersoon (nagenoeg) geen activa bezit en dat die in het faillissement ook niet zijn te verwachten of te genereren.
De mogelijkheid een voordracht van de rechter-commissaris uit te lokken tot opheffing van het faillissement op de voet van art. 16 lid 1 Fw maakt de aan de orde zijnde bevoegdheid van de curator niet overbodig, nu met die weg in de regel meer tijd en werkzaamheden en dus meer onverhaalbare kosten gemoeid zijn dan met vernietiging van de faillietverklaring in een verzetprocedure.
Opmerking verdient dat het belang van de curator bij het doen van verzet niet is gelegen in de mogelijkheid dat de faillissementkosten en zijn salaris door de rechter ten laste worden gebracht van de bestuurder van de rechtspersoon, aangezien niet de bestuurder, maar de rechtspersoon zelf degene is die de faillietverklaring heeft aangevraagd, als bedoeld in art. 15 lid 3 Fw.