In zijn tussenarrest van 18 augustus 2009 heeft het hof onder meer het volgende overwogen. Uit de overgelegde stukken volgt genoegzaam dat de klachten van [eiser] werkelijk bestaande klachten zijn. Het causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen de beide bedrijfsongevallen en de klachten van [eiser] is aanwezig (rov. 8.4.2). De persoonlijke predispositie van de werknemer en de daaruit voortvloeiende risico’s voor het ontstaan van klachten kunnen een factor vormen waarmee bij de begroting van de schade rekening valt te houden (rov. 8.5.3). Voldoende aannemelijk is dat bij [eiser] sprake is van een persoonlijke predispositie waardoor hij op een somatische wijze reageert en klachten verergert (rov. 8.5.4-8.5.6).
Omdat het hof behoefte had aan een prognose voor de arbeidsongeschiktheid van [eiser] in de situatie zonder de beide ongevallen, heeft het een deskundigenonderzoek gelast (tussenarrest van 2 februari 2010, rov. 8.6.5).
Na meerdere deskundigenrapportages heeft het hof in het in cassatie bestreden arrest van 10 juni 2014 – ervan uitgaande dat [eiser] ten gevolge van de twee arbeidsongevallen feitelijk niet in staat is inkomen te genereren – het volgende overwogen met betrekking tot de vraag of de arbeidsongeschiktheid van [eiser] op enig moment ook zou zijn ontstaan in de situatie waarin de beide ongevallen worden weggedacht:
“30.10. (…)
Voorop gesteld wordt dat het feit dat bepaalde klachten en/of beperkingen na een ongeval langer dan gebruikelijk blijven voortduren door bijvoorbeeld de persoonlijkheid van de benadeelde nog niet wil zeggen dat die klachten en/of beperkingen niet volledig aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Ingeval van schending van verkeers- en veiligheidsnormen als ook ingeval van letselschade wordt ruim toegerekend: de veroorzaker van het ongeval heeft het slachtoffer te nemen zoals hij is, dus inclusief eventuele pre-existente klachten, persoonlijkheid en moeilijke privé-situatie. Dit is slechts anders ingeval van bijzondere omstandigheden, maar die zijn gesteld noch gebleken.
Zoals in het arrest van 18 [augustus] 2009 in r.o. 8.5.3 is overwogen, is de persoonlijkheid wel van belang voor de beoordeling van de hypothetische situatie zoals die zonder ongeval zou zijn ontstaan. In dit soort zaken wordt de arbeidsvermogensschade immers vastgesteld door de situaties met en zonder ongeval te vergelijken en een financiële schadeberekening op grond van het verschil te maken. In dat verband is van belang of [eiser] ook zonder ongeval vergelijkbare klachten en/of beperkingen zou hebben gehad, en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang die klachten ook zouden hebben geleid tot de arbeidsvermogensschade als gevorderd. Bij deze vergelijking komt het mede aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen (HR 15 mei 1998, NJ 1998, 624 (Vehof/Helvetia) en HR 4 januari 2000, NJ 2000, 437 (Van Sas/Interpolis). Dit betekent dat dient te worden beoordeeld of de pre-dispositie van [eiser], in casu de omstandigheid dat hij op een somatische wijze reageert en de klachten verergert, in die hypothetische situatie tot inkomensderving zou hebben geleid althans met voldoende waarschijnlijkheid zou hebben kunnen leiden.