Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] hieraan – zakelijk weergegeven – nog het volgende toegevoegd. In de periode tussen april en augustus 2020 heeft volgens [appellante] wel degelijk regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de adviseurs van partijen en is informatie uitgewisseld. Echter, dat overleg ging volgens [appellante] over het maken van nieuwe afspraken, en niet over een andere te benoemen deskundige dan [betrokkene 3] . Door [verweerster] is volgens [appellante] in dat kader louter aangegeven dat als er geen overeenstemming zou worden bereikt over nieuwe inhoudelijke afspraken, zij direct een verzoekschrift tot benoeming van een deskundige zou indienen. Enig initiatief tot serieus overleg over een te benoemen deskundige heeft [verweerster] volgens [appellante] dus niet ondernomen. Ten aanzien van [betrokkene 3] is medio juni 2020 telefonisch al heel duidelijk gemotiveerd kenbaar gemaakt dat [appellante] daar natuurlijk niet mee kon instemmen en dat het voorstel ook niet serieus kon worden genomen, waarbij namens [appellante] ook is aangegeven dat [verweerster] een andere deskundige zou moeten voorstellen. [verweerster] heeft dat volgens [appellante] nooit meer gedaan. Volgens [appellante] had dit wel van [verweerster] verwacht mogen worden. Enige opening voor overleg werd door [verweerster] niet gegeven en dat is later volgens [appellante] ook niet meer gebeurd. Volgens [appellante] moet [verweerster] dus niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
[appellante] bestrijdt uitdrukkelijk dat de wettelijke bepalingen omtrent huurprijswijziging naast de vrije prijsbepaling van de overeenkomst van opdracht kunnen worden toegepast. Deze zijn volgens [appellante] in deze situatie immers strijdig met elkaar, althans de door [verweerster] te betalen huurprijs en de door haar van [appellante] te ontvangen uitschenkvergoeding zijn dusdanig met elkaar verbonden dat het niet zo kan zijn dat alleen de huurprijs wordt aangepast. Zou dat anders zijn, dan zou dit volgens [appellante] ertoe kunnen leiden dat de uitschenkvergoeding eenzijdig door [appellante] wordt aangepast of dat zij het exploitatiegedeelte van de overeenkomst eenzijdig opzegt.
Volgens [appellante] bestaat er een grote diversiteit aan samenwerkingsafspraken tussen brandstofleveranciers, locatie-eigenaren en exploitanten. De stelling van [verweerster] dat precies hetzelfde model dat tussen [appellante] en [verweerster] geldt heel veel wordt toegepast, wordt door [appellante] betwist. Dienaangaande verwijst [appellante] naar de conceptrapportage van de heer [medewerker bedrijf] van [bedrijf] , waarin staat dat vergelijking, zoals het wetsartikel 7:303 BW voorschrijft, niet zonder meer mogelijk is omdat tankstations kunnen worden gekwalificeerd als atypische bedrijfsruimte vanwege de grote diversiteit aan tankstations. Vervolgens worden volgens [appellante] door de heer [medewerker bedrijf] meerdere waardebepalende factoren benoemd die op zichzelf bezien al zo zeer uiteenlopen dat het maken van een deugdelijke vergelijking conform artikel 7:303 BW de facto onmogelijk is. Er heeft volgens [appellante] geen zuivere vergelijking in de rapportage plaatsgevonden: slechts vier volstrekt willekeurige vergelijkingsstations worden gehanteerd, terwijl er verder niet of nauwelijks enige correctie wordt aangebracht voor de verschillen tussen de tankstations en de vergelijkingsstations ook anoniem zijn. Volgens [appellante] voldoet het rapport niet aan de regelen der kunst. Het rapport bevat volgens [appellante] géén vermelding van het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse in een periode van vijf jaar voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Het rapport is volgens [appellante] onduidelijk over de wijze waarop de geadviseerde huurprijs tot stand is gekomen, terwijl is verzuimd om de exacte ligging en de overige voor de identificatie van belang zijnde gegevens van de vergelijkingslocaties op te nemen, terwijl die vergelijkingslocaties ook voor het overige anoniem zijn weergegeven (vergelijk gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 februari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:352 (WR 2021/90)). De wet gaat voor wat betreft huurprijsaanpassing kort gezegd uit van “overeenstemming met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse”. Duidelijk is volgens [appellante] dat dit bij tankstations, óók in het geval geen sprake is van een gemengde overeenkomst, leidt tot verwrongen situaties die te ver af staan van het uitgangspunt dat moet worden gekeken naar het gemiddelde van huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse. Te dezen gaat het volgens [appellante] zelfs om een gemengde overeenkomst waarin de overeengekomen uitschenkvergoeding weliswaar op zich zelf staat, maar gelijktijdig niet los kan worden gezien van de huurprijs voor de shop/wasstraat. Namens [appellante] wordt benadrukt dat voor haar het tankstation jarenlang fors verlieslatend is geweest. Pas recent is hierin volgens [appellante] een kentering gekomen, maar een vetpot is het niet. Om het tankstation ook voor [appellante] rendabel te houden, zal zij bij een verlaging van de huurprijs voor de shop ook een verlaging moeten doorvoeren van de uitschenkvergoeding, dit terwijl de te hanteren prijzen ook nog eens afhankelijk zijn van de afspraken die [appellante] al dan niet kan maken met haar brandstofleveranciers. Het gestelde in artikel 7:303 BW is volgens [appellante] hier niet te verenigen met de vrije prijsvorming van het opdrachtgedeelte van de overeenkomst, zodat dit wetsartikel buiten toepassing moet worden gelaten.